Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9772

Datum uitspraak2008-06-04
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.039/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partneralimentatie; niet wijzigingsbeding; behoefte en berekening eigen inkomsten alimentatiegerechtigde.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 4 juni 2008 Rekestnummer : 1475-H-07 Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-4617 Zaaknummer :105.012.039/01 [verzoeker], woonplaats kiezende te [woonplaats], verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. R.W.S. Nijman, tegen [verweerster], wonende te [woonplaats], verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. C.S.F. de Nijs. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 17 oktober 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 17 juli 2007. De vrouw heeft op 5 december 2007 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend. De man heeft op 28 december 2007 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 23 oktober 2007, 26 oktober 2007, 8 februari 2008 en 12 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 7 februari 2008 en 14 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 15 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de procureur van de man, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de man niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om, met wijziging van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 13 februari 2002, te bepalen dat hij met ingang van 1 juni 2004 een bedrag van maximaal € 927,17 bruto per maand verschuldigd is aan de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de [jongmeerderjarige] Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP 1. In geschil is de alimentatie voor de vrouw. 2. De man verzoekt de bestreden beschikking, het hof begrijpt: ten aanzien van de partneralimentatie, te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, primair te bepalen dat wegens gewijzigde omstandigheden de door hem aan de vrouw verschuldigde alimentatie met ingang van 1 juni 2004 op nihil te stellen, althans met ingang van die datum op nihil te stellen die het hof juist acht. Subsidiair verzoekt de man te bepalen dat wegens gewijzigde omstandigheden de door hem aan de vrouw verschuldigde alimentatie met ingang van 1 juni 2004 op nihil te stellen, althans een zodanig bedrag en met ingang van die datum die het hof juist acht. 3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt in incidenteel appel de man te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Niet-wijzigingsbeding 4. Tussen partijen staat vast dat zij in artikel 3 van het echtscheidingsconvenant een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen dat luidt: “ 3.1 Het in de artikelen 1 en 2 bepaalde kan, totdat het jongste kind van partijen de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, niet -al dan niet bij rechterlijke uitspraak- worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald. 3.2 Het in de artikelen 1 en 2 bepaalde kan, nadat het jongste kind van partijen de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, niet -al dan niet bij rechterlijke uitspraak- worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW bepaald, waaronder begrepen het geval dat de man kan aantonen dat zijn inkomsten met tenminste 25% ten opzichte van het huidige bruto inkomen van de man van ƒ 228.816,00 blijvend is verminderd door omstandigheden buiten zijn toedoen. De partijen stellen vast dat de volgende omstandigheden niet tot alimentatiewijziging aanleiding mogen geven en in geval van wijziging géén invloed op de alimentatiehoogte zullen hebben: - trouwen van de man binnen een termijn van 5 jaar na ontbinding van der partijen huwelijk; - het verkrijgen van een erfenis door een van beide partijen; - het vervroegd uittreden van de man. 3.3 Wanneer het niet-wijzigingsbeding zijn kracht verliest blijven de alimentatieverplichtingen van de man jegens de vrouw zoals in dit convenant vastgesteld, ongewijzigd van kracht, totdat die verplichtingen in onderling overleg of door een rechterlijke uitspraak worden gewijzigd”. 5. Ter zitting heeft de man gesteld dat zijn inkomen met tenminste 25% is verminderd ten opzichte van het bruto inkomen ten tijde van de opstelling van het convenant van (het hof begrijpt:) ƒ 228.816,-/€ 103.832,- per jaar. Volgens de man kan, gezien deze drastische (blijvende) daling van zijn inkomen, het niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant worden opengebroken. De man stelt dat sprake is van een zodanige ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de bij echtscheidingsconvenant overeengekomen partneralimentatie niet langer in stand kan blijven en dat de echtscheidingsbeschikking ter zake van de partneralimentatie dient te worden gewijzigd. 6. Het inleidende verzoekschrift van de man is gedateerd 20 juli 2006 en strekt tot nihilstelling van de partneralimentatie met ingang van 4 juni 2004. Het hof stelt vast dat in de formulering van het niet-wijzigingsbeding twee perioden worden onderscheiden, namelijk de periode tot 7 december 2006 (de dag waarop de jongste zoon van partijen meerderjarig is geworden) en de periode met ingang van 7 december 2006. 7. De vrouw heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit het echtscheidingsconvenant volgt dat het niet de bedoeling van partijen is geweest dat de alimentatie zou worden gewijzigd vóórdat de jongste zoon van partijen meerderjarig zou worden, te weten op 7 december 2006. Volgens de vrouw was de ratio hiervan dat zij en de kinderen van partijen een zo groot mogelijke financiële zekerheid zouden hebben. Het risico van een terugval in inkomen zou volgens de vrouw voor rekening van de man komen, in ieder geval wat betreft de periode tot 7 december 2006. Het niet-wijzigingsbeding kan volgens de vrouw niet worden doorbroken in de periode tot 7 december 2006. 8. Het hof is, ten aanzien van de periode tot 7 december 2006, van oordeel dat de man in het licht van de formulering van het niet-wijzingsbeding niet heeft aangetoond dat sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald. Daartoe overweegt het hof als volgt. 9. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat partijen in 2004 in gesprek zijn geweest met een mediator. Uit de brief van de mediator van 22 oktober 2004 blijkt dat de mediator aan partijen een voorstel heeft gedaan tot wijziging van de partneralimentatie in de periode van november 2004 tot september 2007. Het voorstel van de mediator hield in dat de man in die periode een lagere partneralimentatie aan de vrouw zou voldoen. De man heeft geen gevolg gegeven aan het tot uitvoering brengen van dit voorstel van de mediator, doch hij heeft aan de vrouw doorbetaald, zoals ter zitting onweersproken gesteld, overeenkomstig het convenant tot juni 2006, over juni en juli 2006 € 2.500,- en augustus en september 2006 € 2.000,- ten behoeve van de vrouw. Daaruit is naar het oordeel van het hof niet af te leiden, laat staan aangetoond, dat zijn inkomen zo ingrijpend is gedaald dat hij niet in staat is geweest enige partneralimentatie te voldoen. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat de man ter staving van zijn financiële positie in het geheel geen - Nederlandse dan wel buitenlandse - belastingaangiften heeft overgelegd noch op andere wijze toereikend inzicht heeft verschaft in zijn inkomen en vermogen. 10. Met betrekking tot de periode met ingang van 7 december 2006 ziet het hof zich voor de vraag gesteld of aan de zijde van de man sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald. De man dient in dit verband, nu hij zich daarop beroept, aan te tonen dat zijn inkomen vanaf genoemde datum met tenminste 25% ten opzichte van zijn bruto inkomen van destijds van ƒ 228.816,00/€ 103.832,17 blijvend is verminderd door omstandigheden buiten zijn toedoen. 11. Het hof is van oordeel dat de man hierin niet is geslaagd en overweegt daartoe als volgt. Sinds november 2006 is de man werkzaam bij zijn huidige werkgever, [werkgever] gevestigd op de [land]. Ter zitting heeft hij gesteld dat zijn inkomen in 2007 € 54.596,- netto bedroeg en in 2008 € 57.326,- netto per jaar zal bedragen. Ter staving van zijn stelling heeft de man slechts één salarisspecificatie (die van 31 december 2007) overgelegd, alsmede een brief van zijn werkgever ter zake van zijn salaris in 2008. Daarin wordt een salaris genoemd van 84.000 US Dollar per jaar, waarvan de vrouw - eveneens onweersproken door de man - heeft gesteld dat dit netto is. 12. De vrouw heeft het arbeidscontract van de man in het geding gebracht. De bij dit contract behorende bijlage ‘Personnel Policies and Procedures for [naam]’ heeft de vrouw niet kunnen overleggen. Volgens de vrouw moet uit voormelde bijlage blijken op welke tegemoetkomingen - “benefits” - de man, anders dan zijn inkomen, aanspraak kan maken. De vrouw noemt in dit verband de aanspraak van de man op een netto vergoeding voor de aankoop van luxe levensmiddelen, zoals Pringles en Coca-cola light, een bonus en mogelijk nog andere bijdragen. Daarnaast dient het inkomen van de man volgens de vrouw vermeerderd te worden met de pensioenbetalingen van zijn werkgever. 13. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de man had gelegen duidelijkheid te verschaffen over zijn inkomen, andere inkomstencomponenten waar hij recht op heeft en zijn vermogenspositie. De man had daartoe, in ieder geval, de door de vrouw gemelde bijlage die deel uitmaakt van zijn arbeidscontract over dienen te leggen. Namens de man is ter zitting, desgevraagd, weliswaar verklaard dat hij geen bonus ontvangt, maar wel een eenmalige vergoeding voor vliegtickets voor hem of de kinderen van partijen. Echter, de man had zijn stelling, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw en tegen de achtergrond van de strikte formulering van artikel 3.2 van het echtscheidingsconvenant, tijdig, door middel van het overleggen van bewijsstukken moeten onderbouwen. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat de rechtbank in eerste aanleg de man nadrukkelijk heeft verzocht nadere stukken omtrent zijn financiën over te leggen, van welke gelegenheid geen gebruik is gemaakt. Ook de vrouw heeft, zo staat onweersproken vast, de man meerdere malen vergeefs verzocht financiële gegevens over te leggen. Nu de man heeft nagelaten door middel van het overleggen van verificatoire bescheiden inzicht te verschaffen in zijn volledige financiële positie, zal het hof het verzoek van de man in zoverre afwijzen. Behoefte en verrekening eigen inkomsten van de vrouw 14. De vrouw stelt dat partijen de huwelijkse behoefte van de vrouw destijds hebben gesteld op ƒ 82.200,-/€ 37.301,- per jaar, te vermeerderen met de indexering voor het eerst per 1 januari 2003. Volgens de vrouw bedraagt haar huidige behoefte ƒ 91.265,04/€ 41.414,27 per jaar. De vrouw stelt dat zij nog steeds behoefte heeft aan een bijdrage ten laste van de man. Ter zitting heeft de vrouw haar behoefte gewijzigd en gesteld op € 68.900,- per jaar. 15. De man heeft ter zitting de door de vrouw aldaar gestelde behoefte betwist. Volgens hem bestaat de behoefte van de vrouw uit de partneralimentatie zoals partijen die destijds in het convenant zijn overeengekomen. 16. Het hof gaat aan de laatst door de vrouw gestelde behoefte voorbij op de grond dat deze onvoldoende is onderbouwd. Uitgegaan zal worden van de behoefte van de vrouw zoals in het convenant is overeengekomen. 17. De man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de vrouw. De man betwist dat de vrouw nog behoefte heeft aan de destijds tussen partijen in het echtscheidingsconvenant overeengekomen bijdrage van ƒ 7.000,-/€ 3.176,46 per maand. Hij wijst daarbij op artikel 2 van het echtscheidingsconvenant. Dit artikel luidt: “2. Eigen inkomsten vrouw 2.1 Bij de vaststelling van de alimentatie voor de vrouw is ervan uitgegaan dat de vrouw ten tijde van het ondertekenen van het convenant geen inkomen uit arbeid heeft. Indien de vrouw inkomsten uit arbeid gaat genieten, zullen deze inkomsten zolang deze een bedrag van ƒ 25.000,- bruto per jaar niet te boven gaan geen invloed hebben op de alimentatie. Indien de eigen inkomsten uit arbeid dit bedrag van ƒ 25.000,- te boven gaan zal de alimentatie verminderd worden met 50% van het meerdere. Bereiken haar inkomsten uit arbeid het bedrag van ƒ 82.200,- bruto per jaar, dan wordt het meerdere voor 100% op de alimentatie gekort. De in dit artikel genoemde bedragen van ƒ 25.000,- en ƒ 82.000,- worden jaarlijks per 1 januari, voor het eerst 1 januari 2003, verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de alimentatie ingevolge de in artikel 1.3. vastgestelde indexeringsregeling zal stijgen. 2.2 Na het verstrijken van ieder kalenderjaar, voor het eerst per 1 januari 2003, gaan partijen over tot afrekening op basis van de eigen inkomstenregeling zoals neergelegd in artikel 2.1. De vrouw zal de hoogte van haar eigen inkomsten in het verstreken kalenderjaar aantonen door overleggen van bewijsstukken aan de man zoals salarisstroken, de over het betreffende kalenderjaar afgegeven jaaropgave of werkgeversverklaring, dan wel overlegging van kopieën van (het relevante gedeelte van) aangifte inkomstenbelasting waarop de inkomsten over het betreffende jaar vermeld zijn. Zij zal deze stukken aan de man doen toekomen uiterlijk in de maand maart volgend op het jaar waarop de afrekening betrekking heeft. Vervolgens, uiterlijk in de maand april daaropvolgend, berekenen de partijen hoeveel alimentatie de vrouw in het voorgaande jaar op basis van de eigen inkomstenregeling te veel, dan wel te weinig heeft ontvangen. Hetgeen zij te veel heeft ontvangen wordt onverwijld door de vrouw terugbetaald. 2.3 Indien de vrouw in de loop van enig kalenderjaar inkomsten gaat genieten en indien de inkomsten van de vrouw in de loop van enig kalenderjaar substantieel wijzigen, zal zij dit onverwijld aan de man mededelen zodat de alimentatie schattenderwijs kan worden aangepast. De definitieve afrekening over het betreffende jaar zal plaatsvinden zoals vermeld in artikel 2.2.” 18. De man is van mening dat gezien de (hoogte van de) inkomsten die de vrouw uit arbeid vergaart, gevoegd bij de omstandigheid dat de zoon van partijen inmiddels meerderjarig is, de vrouw geen recht op alimentatie (meer) heeft, nu zij voldoende inkomsten heeft, althans zich in redelijkheid kan verwerven. 19. Het hof passeert de stelling van de man dat de vrouw volledig in haar eigen behoefte kan voorzien, aangezien hij die stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof is voorts van oordeel dat geen sprake is van wijziging van omstandigheden aan de zijde van de vrouw, inhoudende dat zij inkomen uit arbeid is gaan verdienen. Immers, partijen hebben bij het opstellen van hun echtscheidingsconvenant met deze omstandigheid rekening gehouden en daarvoor een regeling getroffen. Het gaat, zo begrijpt het hof, om het verminderen van de vastgestelde alimentatie met de eigen inkomsten uit arbeid van de vrouw op de wijze zoals in het convenant is overeengekomen. 20. Partijen verschillen van mening over de vraag of zij tussentijds, in afwijking van het echtscheidingsconvenant, andere afspraken ter zake van de partneralimentatie hebben gemaakt. De vrouw stelt dat zij de man heeft geïnformeerd over haar inkomen, maar dat hij hierop heeft gereageerd door te zeggen dat de extra verdiensten van de vrouw “peanuts” waren en dat hij het niet nodig achtte dat deze inkomsten van de alimentatie afgetrokken zouden worden. De man heeft deze stellingen van de vrouw weersproken. Het hof gaat dan ook aan deze stellingen van de vrouw voorbij, te meer nu zij ter staving van haar stellingen geen bewijs heeft aangeboden. 21. Het hof zal de partneralimentatie voor de vrouw beoordelen aan de hand van de bepalingen van het echtscheidingsconvenant, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 17 weergegeven. Tussen partijen staat vast, dat zij in 2004 in gesprek zijn geweest met een mediator. Daarbij is aan de orde geweest het inkomen van de man en het inkomen van de vrouw. Dit blijkt uit een brief van de mediator van 22 oktober 2004, waarin onder meer het volgende staat vermeld: “De man geniet momenteel een inkomen van € 4.167,47 per maand inclusief vakantiegeld. De door de rechter vastgestelde partneralimentatie bedraagt thans (geïndexeerd en omgerekend naar Euro’s) € 3.382,85. Hier moet een deel van de eigen inkomsten van de vrouw worden afgetrokken. In 2003 heeft de vrouw € 25.178,- verdiend. Uitgaande van dit salaris wordt de alimentatie per maand verlaagd met € 576,40 naar € 2.806,45.” 22. Het overleg met de mediator heeft niet geleid tot een onderlinge wijziging van de alimentatieverplichting van de man en evenmin tot een verlaging van de feitelijk door hem verstrekte maandelijkse betalingen. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man tot juli 2006 heeft betaald overeenkomstig het bepaalde in het echtscheidingsconvenant. Tussen partijen staat vast dat de man vanaf juni 2006 minder alimentatie is gaan betalen en het hof begrijpt, bij gebreke van een duidelijke stelling van de man op dit punt, dat dit voortvloeit uit artikel 2 van het echtscheidingsconvenant. De vrouw heeft ter zake daarvan geen verweer gevoerd. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat, indien de bepalingen van het convenant gevolgd worden, de alimentatie (het hof begrijpt: met betrekking tot het jaar 2007) gekort zou moeten worden met een bedrag van € 737,- per maand. Het verzoek van de man is derhalve in zoverre toewijsbaar. 23. Het hof zal de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 januari 2007 vaststellen op afgerond € 2.644,- maand. De vrouw ontving oorspronkelijk een alimentatie van ƒ 7.000,- of wel € 3.176,46 per maand. Dit bedrag beloopt geïndexeerd per genoemde datum € 3.381,09 per maand en dient verminderd te worden met € 737,- per maand, zodat resteert een bedrag van afgerond € 2.644,- . 24. Met betrekking tot het jaar 2008 heeft de man ter zitting gesteld dat de alimentatie ten behoeve van de vrouw gekort moet worden met een bedrag van € 650,24 per maand. De vrouw heeft die stelling van de man niet gemotiveerd weersproken, zodat het verzoek van de man ook op dit punt toewijsbaar is. 25. Het hof zal de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 januari 2008 vaststellen op afgerond € 2.805,- per maand. De vrouw ontving oorspronkelijk een alimentatie van ƒ 7.000,- of wel € 3.176,46 per maand. Dit bedrag beloopt geïndexeerd per genoemde datum € 3.455,48 per maand en dient verminderd te worden met € 650,24 per maand, zodat resteert een bedrag van afgerond € 2.805,- . 26. De man stelt dat de vrouw de te veel betaalde alimentatie aan hem moet terugbetalen dan wel dat het hem vrij staat deze met (eventueel) achterstallige of toekomstige alimentatie te verrekenen. Nu de man in zijn petitum niet heeft verzocht om betaling dan wel verrekening, zal het hof daarover in het dictum niets opnemen. 27. Overeenkomstig artikel 2.2 van het convenant stelt het hof, op grond van het bovenstaande, vast dat de vrouw onverwijld gehouden is tot terugbetaling van de man van een bedrag van (12x€737=) € 8.844,- over het jaar 2007 en over het jaar 2008 tot en met de maand mei, een bedrag van (5x€650,24=) afgerond € 3.251,-; in totaal derhalve een bedrag van € 12.095,-. 28. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden. 29. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Incidenteel appel 30. De vrouw stelt in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte de door haar verzochte kostenveroordeling van de man heeft afgewezen. De man verzet zich daartegen. Het hof is van oordeel, dat de rechtbank de proceskosten terecht heeft gecompenseerd gelet op de familierelatie, die tussen partijen heeft bestaan. 31. De proceskosten van het hoger beroep zullen om diezelfde reden eveneens worden gecompenseerd. 32. Mitsdien wordt als volgt beslist. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek en, in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 13 februari 2002 van de rechtbank te ’s-Gravenhage - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 1 januari 2007 op € 2.644,- per maand en met ingang van 1 januari 2008 op € 2.805,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders verzochte af; compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos, Husson en Bos, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2008.