
Jurisprudentie
BD9751
Datum uitspraak2008-08-08
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4742 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4742 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO uitkering. Het medisch en arbeidskundig onderzoek geven een adequate en toereikende grondslag voor schatting.
Uitspraak
06/4742 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 juli 2006, 05/2839 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat te Valkenburg aan de Geul, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Meulenberg-ten Hoor. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.C. Crombach.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als verkoopster toen zij op 29 januari 1989 uitviel met darmklachten. Het Uwv heeft per einde wachttijd aan appellante een uitkering ingevolge onder andere de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. De verzekeringsarts P.J.P.K. Lux heeft op 2 november 2004 gerapporteerd. In het rapport van dit onderzoek zijn onder andere de darmklachten en psychische klachten beschreven, alsmede het resultaat van het lichamelijk onderzoek en de psychiatrische observatie. Lux heeft, na ontvangst van informatie van de behandelend psycholoog, de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijk-heden Lijst (FML) van 2 november 2004. Daarbij werd, in tegenstelling tot een eerder opgestelde FML na onderzoek op 6 september 2004 geen urenbeperking gesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige M. Vos-Lalieu blijkens een rapport van 26 januari 2005 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 11 februari 2005 met ingang van
27 maart 2005 de WAO-uitkering ingetrokken.
2. In de bezwaarprocedure heeft de arbeidsdeskundige L.M. Wolfs in een rapport van 5 oktober 2005 op grond van het Claim Beoordelings- en BorgingsSysteem de signaleringen in de geduide functies besproken. De bezwaarverzekeringsarts R.M.A.G. Brouns heeft in een rapport van 25 oktober 2005 gerapporteerd en heeft, na weging van het door hem uitgevraagde dagverhaal, gemotiveerd aangegeven waarom argumenten voor een urenbeperking ontbreken. De bezwaararbeidsdeskundige J.J. van der Naald heeft naar aanleiding van de aangepaste FML opnieuw het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op nihil. Volgens Van der Naald is er geen aanleiding het eerder ingenomen standpunt te verlaten. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 februari 2005 bij zijn besluit van 22 november 2005 ongegrond.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 22 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef - kort gezegd - de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante in essentie dezelfde grieven als in bezwaar en in eerste aanleg naar voren gebracht. Deze grieven zien met name op het ontbreken van een urenbeperking in verband met haar ziekte primaire scleroserende cholangitis. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante nog aangevoerd dat uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 januari 2005 blijkt dat appellante geen productiefuncties kan vervullen. Uiteindelijk zijn toch een aantal productiefuncties gebruikt voor de schatting.
5.1.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Uit de in bezwaar en beroep beschikbaar gekomen informatie van de appellante behandelend MDL-arts valt volgens de Raad niet af te leiden dat appellante op de datum in geding ernstiger beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. In het bijzonder ziet de Raad in deze informatie geen aanknopingspunten voor het stellen van een urenbeperking.
5.1.2. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die een ander licht werpen op haar gezondheidstoestand op het tijdstip dat in geding is.
5.2. De Raad stelt vast dat de schatting berust op de functies productiemedewerker confectie, kleermaken (sbc-code 272042), productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043), administratief ondersteunend medewerker (sbc-code 315100) en assistent consultatiebureau (sbc-code 372091). De Raad leidt uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 januari 2005 af dat bij de geduide functies de mogelijkheid tot regelmatige toiletgang mogelijk moet zijn. Nu in het Resultaat Functiebeoordeling (de functieomschrijving) van de geduide functies productiemedewerker confectie, kleer-maken en productiemedewerker textiel, geen kleding is aangegeven dat appellante zelf de machine instelt, is de Raad van oordeel dat deze functies geen functies zijn met werkzaamheden die gestuurd worden door een lopende band waarop appellante geen invloed kan uitoefenen. Nu appellante zelf de machine kan bedienen, valt naar het oordeel van de Raad niet in te zien dat appellante in deze functies niet in staat zou zijn om, zoals de arbeidsdeskundige heeft aangegeven, van de noodzakelijkheid van regelmatige toiletgang gebruik te maken. Voorts overweegt de Raad dat door de (bezwaar)arbeidsdeskundige, reeds voor het nemen van het bestreden besluit, genoegzaam is toegelicht waarom deze functies als voor appellante medisch geschikt kunnen worden beschouwd.
5.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.W.A. Schimmel.
BP