Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9730

Datum uitspraak2008-07-25
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6578 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering verhoging WAO-uitkering. Geen sprake van dat de gestelde toeneming van de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten.


Uitspraak

06/6578 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2006, 06/2644 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 25 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. C.F. Sitvast. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante ontving een WAO-uitkering berekend naar de klasse van 25 tot 35%. 1.2 Appellante heeft zich op 19 november 1999 ziek gemeld met toegenomen klachten. 2.1 Bij besluit van 3 oktober 2001 heeft het Uwv geweigerd per 17 november 2000 de WAO-uitkering te verhogen omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 19 november 1999. 2.2. Bij besluit van 30 september 2003 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 3 oktober 2001 ongegrond verklaard. 3.1.1. Appellante heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 5 april 2005 (03/5624) heeft de rechtbank het beroep in zoverre het gericht is tegen de weigering om artikel 39a van de WAO toe te passen niet-ontvankelijk verklaard omdat het bestreden besluit geen beslissing op bezwaar ter zake bevat. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. 3.1.2. Bij uitspraak van 23 december 2005 (05/3011 WAO) heeft de Raad die uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover die ziet op de niet-ontvankelijkheidverklaring en teruggewezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling. Voor het overige is die uitspraak bevestigd. 3.2 Bij uitspraak van 9 oktober 2006 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht geen verhoging van de WAO-uitkering in verband met de ziekmelding met toegenomen klachten per 19 november 1999 op grond van artikel 39a van de WAO heeft toegekend, omdat de gestelde toegenomen klachten een andere ziekteoorzaak hebben dan waarvoor appellante een WAO-uitkering toegekend heeft gekregen. Het beroep is ongegrond verklaard. 4. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar reeds in 1998 bestaande polsklachten zijn toegenomen. Zij heeft een schrijven van de arts A.A. van Grieken van 28 september 2001 overgelegd waarin deze melding maakt van afwijkingen aan de pols. Die afwijkingen spelen volgens hem al lange tijd. 5.1 De Raad overweegt als volgt. In het eerste lid van artikel 39a van de WAO is bepaald dat ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd. 5.2. Niet in geschil is dat de WAO-uitkering aan appellante is toegekend vanwege beperkingen als gevolg van hyperventilatie(-klachten). Appellante heeft zich per 19 november 1999 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens polsklachten. Gelet op artikel 39a van de WAO is er geen sprake van dat de gestelde toeneming van de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten. 5.3. Nu de uitkering aan appellante voor een andere ziekteoorzaak dan polsklachten is toegekend, zijn de door haar ingebrachte stukken waarmee zij heeft willen aantonen dat haar klachten zijn toegenomen, niet relevant. De Raad laat deze stukken dan ook verder onbesproken. 6. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008. (get.) J. Janssen. (get.) A. Wit. TM