Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9635

Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-08-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1214 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bijzondere bijstand voor de kosten verbonden aan budgetbeheer: voor iemand die vrijwillig en op eigen initiatief hulp zoekt voor een oplossing van zijn (dreigende) financiële problemen is de weg naar bijzondere bijstandsverlening niet zonder meer is afgesloten.


Uitspraak

07/1214 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 januari 2007, 06/1290 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College) Datum uitspraak: 5 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.W. Rauh, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 juni 2008. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. 1.1. Appellante heeft op 30 januari 2006 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten verbonden aan budgetbeheer via het Bureau Inkomensbeheer Brunssum (hierna: BIB) tot een bedrag voor € 670,-- over 2006. Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 11 van de WWB kunnen worden aangemerkt. 1.2. Bij besluit van 3 mei 2006 heeft het College de tegen het besluit van 7 februari 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 3 mei 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. 2.2. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. 3. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 3.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2. de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. 3.2. Het College heeft zich blijkens de gedingstukken op het standpunt gesteld dat geen sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 11 (lees: 35), eerste lid, van de WWB. De Raad leidt hieruit allereerst af dat het College kennelijk van mening is dat geen voorliggende voorziening voorhanden is en dat sprake is van daadwerkelijke, actuele kosten. Voor het standpunt dat geen sprake is van noodzakelijke bestaanskosten als bedoeld in artikel 35 van de WWB acht het College doorslaggevend dat - nu door de rechtbank geen bewindvoerder is aangesteld - sprake is van vrijwillig budgetbeheer. Volgens het College getuigt de keuze van appellante daarvoor op zichzelf weliswaar van een te waarderen verantwoordelijkheidsbesef, maar kunnen de kosten daarvan niet op de WWB worden afgewenteld. 3.3. De Raad kan deze opvatting van het College niet volgen. In het kader van de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient het College immers aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval te beoordelen of sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van deze bepaling. Weliswaar vormt de aanstelling van een bewindvoerder, bijvoorbeeld in het kader van een schuldsaneringsregeling, een stevige aanwijzing dat daaraan verbonden, nog voor eigen rekening van de betrokkene blijvende kosten als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden bestempeld (zie de uitspraak van de Raad van 10 juni 2008, LJN BD4040), maar dat betekent niet dat voor iemand die vrijwillig en op eigen initiatief hulp zoekt voor een oplossing van zijn (dreigende) financiële problemen de weg naar bijzondere bijstandsverlening zonder meer is afgesloten. Ook in dat geval zal het College zich na gedegen onderzoek naar alle relevante feiten en omstandigheden (waaronder in het onderhavige geval de voorgeschiedenis, de mate van urgentie van hulpverlening via BIB, eventuele wachttijden bij andere instanties e.d.) een oordeel dienen te vormen over de noodzaak van de kosten en - in dit geval in samenhang daarmee - over de vraag of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Aangezien dat in dit geval achterwege is gelaten, voldoet de besluitvorming van het College niet aan de in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde eis dat een besluit zorgvuldig dient te worden voorbereid en ontbeert het tevens een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het besluit van 3 mei 2006 kan derhalve geen standhouden. 4. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 3 mei 2006 vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het College zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar van appellante dienen te beslissen. 5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het besluit van 3 mei 2006; Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Maastricht aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de gemeente Maastricht aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2008. (get.) R.H.M. Roelofs. (get.) R.B.E van Nimwegen. CB