Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9580

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6396 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Als maatstaf dient te worden aangelegd de arbeid verbonden aan de functies die voor betrokkene bij de beoordeling in het kader van de WAO zijn geselecteerd. Onder "zijn arbeid" dient te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk.


Uitspraak

06/6396 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 6 oktober 2006, 06/2928 VV + 06/2929 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 6 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.C. Lugard-van Beijma, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens. II. OVERWEGINGEN 1.1 Appellant was voorheen werkzaam als medewerker reinigingsdienst. Na beëindiging van het dienstverband heeft appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Tevens ontving appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsonge-schiktheidsverzekering (WAO) naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Vanuit die situatie heeft appellant zich op 27 oktober 2005 ziekgemeld. Appellant heeft vervolgens een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. 1.2 Op 2 mei 2006 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft informatie ingewonnen bij de huisarts en geconcludeerd dat appellant geschikt is voor de functies die appellant bij een WAO-herbeoordeling in 2004 zijn voorgehouden. Het betreft de functies van haringinlegger (sbc-code 271070), montagemedewerker (sbc-code 111180), sorteerder aardappelen (sbc-code 111340) en stikster (sbc-code 272040). Bij besluit van 11 mei 2006 is de ZW-uitkering met ingang van 9 mei 2006 beëindigd. 1.3 Bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven heeft appellant op 28 juni 2006 gezien op de hoorzitting en tevens onderzoek verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant geschikt moet worden geacht voor de WAO-functies, waarbij een voorbehoud is gemaakt voor de functie van sorteerder aardappelen. Het bezwaar is bij besluit van 13 juli 2006 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard. De voorzieningen-rechter heeft overwogen dat het bestreden besluit berust op een voldoende zorgvuldig onderzoek, dat geen medische verklaringen zijn overgelegd waaruit een andere belast-baarheid blijkt dan de (bezwaar)verzekeringsartsen hebben aangenomen en dat appellant terecht geschikt is geacht voor “zijn arbeid”. 3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het vanwege de klachten aan zijn handen en voeten en vanwege flauwvallen onmogelijk is te werken. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat de medische mogelijkheden juist zijn vastgesteld en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1 Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad - waaronder zijn uitspraak van 4 maart 2003 (LJN: AF6192) - wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op uitkering ingevolge de WAO. Het vorenstaande betekent dat terzake van het ziektegeval van appellant als maatstaf dient te worden aangelegd de arbeid verbonden aan de functies die voor appellant bij de beoordeling in het kader van de WAO zijn geselecteerd. Nu evenvermelde concretisering in het kader van de WAO betekent, dat een aantal functies ieder afzonderlijk voor de betrokken verzekerde geschikt is geacht, dient onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk. 4.2 Evenals de voorzieningenrechter is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit berust op zorgvuldig onderzoek. Appellant is onderzocht door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts en de informatie van de huisarts, waarin onder meer de uitkomst van het onderzoek door de orthopedisch chirurg is weergegeven, is door hen meegewogen. 4.3 Ter beantwoording staat de vraag of appellant met ingang van 9 mei 2006 niet (langer) ongeschikt moet worden geacht voor ten minste één van deze functies. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Bezwaarverzekeringsarts Greven heeft in zijn rapportage van 10 juli 2006 aangegeven dat er geen duidelijke afwijkingen aan de handen zijn geconstateerd behalve enige verkleuring van een deel van de huid van de pink en dat de handfunctie niet wezenlijk is afgenomen. Uit de beschikbare medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemaakt dat de behandelend sector geen verklaring voor de handklachten heeft gevonden. In verband met de klachten aan de pink wijst de bezwaarverzekeringsarts erop dat in de geselecteerde WAO-functies, behalve eventueel in die van sorteerder aardappelen, de pinkmuis niet hoeft te worden ingeschakeld. Voorts verenigt de bezwaarverzekeringsarts zich met de bevindingen van de verzekeringsarts, die tot de conclusie is gekomen dat sprake is van een normale anatomie en motoriek van de handen en dat appellant voor zijn klachten niet onder behandeling is. In een rapportage van 16 mei 2008 heeft bezwaarverzekeringsarts R.F. Seleski toegelicht dat de hiervoor genoemde conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen in overeenstemming zijn met bevindingen in de rapportage van 16 juni 2006 van verzekeringsarts A. de Kok in het kader van een WAO-herbeoordeling in 2006. Aangegeven is dat deze verzekeringsarts daarbij beperkingen heeft aangenomen voor het uitvoeren van de cilindergreep, het uitoefenen van grijp- en knijpkracht en voor het maken van schroefbewegingen, maar dat hij appellant niettemin tot die handelingen in staat achtte zolang daarbij de pink van de rechterhand zou worden ontzien. Volgens Seleski hoeft de pink (ook) in de geselecteerde functie van sorteerder aardappelen niet te worden belast. Met betrekking tot de klachten van flauwvallen heeft Seleski overwogen dat de beschikbare medische informatie geen grond biedt om aan te nemen dat appellant drie maal per week flauwvalt en dat geen sprake is van een ziektebeeld waarin het flauwvallen past. 4.4 Uit de informatie van de huisarts blijkt dat medisch specialistisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar zowel de klachten aan de rechterhand als naar de klachten van de linkerhand en de voeten maar dat de oorzaak van de klachten vooralsnog onduidelijk is. Naar het oordeel van de Raad leidt deze informatie niet tot twijfel aan de juistheid van het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat appellant geschikt is voor (tenminste één van) de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies. Ook acht de Raad niet aannemelijk - mede gelet op de overwegingen van bezwaarverzekeringsarts Seleski - dat appellant lijdt aan zodanige klachten van flauwvallen dat hij daarmee die geselecteerde functies niet kan verrichten, nu hij deze klachten niet met medische informatie heeft onderbouwd. 4.5 Appellant heeft betoogd dat het feit dat zijn klachten niet worden behandeld, nog niet betekent dat de klachten niet bestaan. De Raad overweegt dat dit standpunt hem niet onjuist voorkomt, maar dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van zodanige (toegenomen) beperkingen dat appellant per de in geding zijnde datum 9 mei 2006 niet meer geschikt zou zijn voor (tenminste één van) de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies. De Raad verwijst in dit verband naar de opmerking van bezwaarverzekeringsarts Greven dat de hand- en voetklachten op die datum al anderhalf jaar bestonden. 4.6 De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) M. Lochs. BP