Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9578

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers274944 / HA ZA 06-3520
Statusgepubliceerd


Indicatie

Transportgoederenverzekering. Verlies goederen in Irak. Tussen partijen is in geschil of zich een verzekerd voorval heeft voorgedaan. Uitleg begrip 'warehouse to warehouse' in artikel 4 van de NBGP.


Uitspraak

Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 274944 / HA ZA 06-3520 Uitspraak: 30 juli 2008 VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van: de besloten vennootschap ENRAF-NONIUS B.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres, procureur mr. B.S. Janssen, advocaat mr. J.H.J. Teunissen te Rotterdam, - tegen - de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging GERLING-KONZERN ALLGEMEINE VERSICHERUNGS-AG, gevestigd te Keulen (Duitsland), tevens kantoorhoudende te Amsterdam, de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Apeldoorn, de naamloze vennootschap FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V., gevestigd te Amsterdam, de naamloze vennootschap GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te Diemen, de naamloze vennootschap HDI VERZEKERINGEN N.V., voorheen genaamd Hannover International Insurance (Nederland) N.V., gevestigd te Rotterdam, de naamloze vennootschap ACE INSURANCE N.V., gevestigd te Brussel (België), tevens kantoorhoudende te Rotterdam, gedaagden, procureur mr. O.E. Meijer, advocaat mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle. Eiseres wordt hierna aangeduid als “Enraf”, gedaagde sub 1 als “Gerling”en gedaagden gezamenlijk als “Verzekeraars”. 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 8 december 2006 en de door Enraf overgelegde producties; conclusie van antwoord, met producties; - conclusie van repliek, met producties; - conclusie van dupliek; de bij gelegenheid van de pleidooien overgelegde pleitnotities. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast: 2.1 In het kader van het Oil For Food Program van de Verenigde Naties is in 2004 aan de State Agency for support and coordination of Russian participation in International Humanitarian Operations (hierna: Emercom) opdracht verstrekt tot de levering van fysiotherapeutische systemen (hierna: de goederen) aan het Ministry of Higher Education and Scientific Research te Bagdad (Irak). 2.2 De opdracht tot levering van de goederen is feitelijk uitgevoerd door Enraf. Enraf heeft Emercom op 20 oktober 2004 gefactureerd voor een bedrag van € 314.290,80. 2.3 Enraf heeft sedert 1999 een doorlopende transportgoederenverzekering met als leidend verzekeraar Chubb Insurance. 2.4 De expediteur van Enraf, TMI Holding B.V. (hierna: TMI), heeft het vervoer van de goederen door middel van een certificaat op de goederentransportverzekering van TMI verzekerd. Het poliscertificaat met polisnummer [0123-45-67-89] is gedateerd 28 oktober 2004 en voor 100% ondertekend door (de directie voor Nederland van) Gerling. Op dit certificaat staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld: “(…) We, the Undersigned (…) insure, each for the sum underwritten below (…) Amount insured : Euro 345,720.00 (…) (…) Voyage/period : SHIPMENT BY SEA FROM EU TO AQABA PORT, JORDAN, THEN BY TRUCK TO CIP BAGHDAD VIA TREBIL Insured perils and special conditions, if any This insurance covers the interests insured, from warehouse to warehouse, against each and every damage or loss of whatever nature and however caused, including theft, pilferage and non-delivery etc. irrespective of percentage. Further as per current General Conditions of the “Dutch Bourse Cargo Policy 1991”, Including all risk as per G-13 All Risks Clause and war and strike risks as per current War Risks and Strike Risks Clause M3. Relevant to the particular form of transit covered by the insurance. (…) In case of discrepancy between the wording of this policy (in so far as not hand-written, typewritten, or printed in a different colour and/or in italics) and the “Dutch Bourse Cargo Policy 1991” (…) only the wording of the latter policy shall be applicable. (…)”. 2.5 Op de goederentransportverzekering van TMI zijn van toepassing de algemene voorwaarden van de Nederlandse Beurs-Goederen Polis 1991 (hierna: NBGP) en onder meer de clausules TC10 en M3. Op het polisaanhangsel d.d. 24 maart 2004 met als nummer [1234-5678-90] staan als assuradeuren vermeld Gerling voor 30%, gedaagde sub 2 voor 22,5%, gedaagde sub 3 voor 15%, gedaagde sub 4 voor 7,5%, gedaagde sub 5 voor 12,5% en gedaagde sub 6 eveneens voor 12,5%. Voor de nummering van gedaagden sub 3 tot en met 6 staat een “x” vermeld. 2.6 Artikel 4 van de NBGP luidt – voor zover thans van belang – als volgt: “1. Het risico voor de verzekeraars gaat in op het moment waarop de zaken, tot het aanvangen van de verzekerde reis gereedliggende in het pakhuis of de opslagplaats in de plaats van afzending, genoemd in de polis, worden opgenomen of op een daarmede vergelijkbare wijze worden weggevoerd teneinde de verzekerde reis aan te vangen. Het risico blijft gedurende het normale verloop van de reis ononderbroken doorlopen en eindigt op het moment waarop de zaken zijn aangekomen in de plaats van bestemming, genoemd in de polis, op de plaats in het pakhuis of de opslagplaats die de ontvanger daarvoor heeft bestemd, mits de verzekerde de zaken op de normale of op de met de verzekeraars overeengekomen wijze doet vervoeren. (…) 4. In geval van vervoer dat geheel of gedeeltelijk per zeeschip plaatsvindt, eindigt het risico voor de verzekeraars, indien dit althans ingevolge andere bepalingen van deze polis niet reeds op een vroeger tijdstip een einde heeft genomen, in ieder geval na afloop van 60 dagen na lossing der zaken uit het zeeschip in de uiteindelijke haven van lossing. (…)”. 2.7 Clausule TC10 luidt als volgt: De met x aangeduide verzekeraars machtigen hiermee de met een cijfer aangeduide verzekeraars om volgende polisdocumenten (…) mede namens hen te ondertekenen. 2.8 Clausule M3 luidt – voor zover hier van belang – als volgt: “I. In deze clausule wordt verstaan: onder oorlogsrisico: oorlog en op oorlog gelijkende handelingen, burgeroorlog, revolutie en opstand, uitwerking van daaruit achtergebleven torpedo’s, mijnen, bommen en dergelijke oorlogswerktuigen ook indien de schade in vredestijd is ontstaan, neming en aanhouding op last van hoger hand; (…)”. 2.9 Voor het gehele vervoerstraject van de goederen van Rotterdam naar Bagdad is het bedrijf CMA CGM als vervoerder opgetreden. 2.10 De goederen zijn per zeeschip op 22 november 2004 in Aqaba aangekomen en gelost. De goederen zijn op 18 januari 2005 op een vrachtwagen met Iraaks kenteken geladen. Het aankomstbewijs waaruit zou blijken dat de goederen in Bagdad zijn aangekomen ontbreekt. 2.11 Nadat Enraf onderhavige claim had ingediend bij Gerling, heeft Gerling Kraft & Co. GmbH (hierna: Kraft) als expert aangesteld om de claim te onderzoeken. Kraft heeft op 8 september 2005 gerapporteerd. Op 21 februari 2007 heeft zij aanvullend gerapporteerd. 2.12 Bij brief van 21 juli 2005 heeft Gerling aanspraak op uitkering onder de polis afgewezen. 3 De vordering De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad primair Gerling te veroordelen aan Enraf te betalen € 345.720,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van Gerling in de proceskosten; subsidiair de respectieve gedaagden als volgt te veroordelen aan Enraf de navolgende bedragen te betalen: Gerling € 103.716,-; gedaagde sub 2 € 77.787,-; gedaagde sub 3 € 51.858,-, gedaagde sub 4 € 25.929,-; gedaagde sub 5 € 43.215,-; gedaagde sub 6 € 43.215,-; elk bedrag vermeerderd met rente en met veroordeling van ieder van de gedaagden in de proceskosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Enraf aan de vordering uiteindelijk de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 De goederen zijn nooit in Bagdad aangekomen. Volgens informatie van CMA CGM is tussen de Jordaanse grens en Bagdad de bestuurder van de vrachtauto die de container met de goederen vervoerde, overvallen. Daarbij zou de chauffeur gewond zijn geraakt in verband waarmee hij van 21 tot 28 januari 2005 in het Educational Kindi Hospital zou zijn opgenomen geweest. 3.2 Er is sprake van totaal verlies van de zending, zodat Enraf jegens Gerling aanspraak maakt op betaling van het verzekerde bedrag van € 345.720,-. Het verlies is gedekt onder de polis en het verzekerd voorval heeft zich tijdens de verzekerde reis voorgedaan. 3.3 Het certificaat is voor 100% ondertekend door Gerling. De onderliggende polis, waarin elk van gedaagden voor een bepaald percentage participeert, regardeert Enraf niet. 3.4 De wettelijke rente over voormeld bedrag is verschuldigd vanaf 21 juli 2005, zijnde de dag waarop Gerling de aanspraak op uitkering heeft afgewezen. 4 Het verweer Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Enraf in de kosten van het geding. Verzekeraars hebben daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 Bij gebrek aan wetenschap wordt betwist dat de lading nimmer in Bagdad is aangekomen. Uit het enkele feit dat kennelijk geen ontvangstbevestiging van de goederen op de plaats van bestemming voorhanden is, kan niet worden geconcludeerd dat de goederen beschadigd zijn geraakt of verloren zijn gegaan. Betwist wordt dat de bestuurder van de vrachtauto die de container met de goederen vervoerde, is overvallen. 4.2 Krachtens artikel 4 lid 4 van de NBGP eindigt in geval van vervoer dat gedeeltelijk per zeeschip plaatsvindt het risico voor Verzekeraars na afloop van 60 dagen na lossing van de goederen uit het zeeschip in de uiteindelijke haven van lossing. Vast staat dat de goederen op 22 november 2004 zijn gelost in de haven van Aqaba, zijnde de uiteindelijke haven van lossing. Het risico is mitsdien geëindigd op 21 januari 2005 om 24.00 uur. Het verzekerd evenement heeft zich niet vóór die datum voorgedaan. Op 31 januari 2005 stond de chauffeur met de goederen nog aan de Iraakse grens. 4.3 Indien mocht komen vast te staan dat de chauffeur in Irak is overvallen en van de goederen beroofd, dan is de schade op grond van clausule M3 van de dekking uitgesloten. Een dergelijke overval is typisch een gevolg van de in dat land heersende oorlogssituatie. 4.4 De schade is onder de eigen transportgoederenverzekering van Enraf gedekt. Op grond van artikel 277 Wetboek van Koophandel (hierna: K) is daarmee de verzekering van Verzekeraars nietig en dient Enraf de schade bij de oudste verzekeraar, zijnde haar eigen verzekeraar Chubb Insurance, te verhalen. 4.5 Het certificaat is door Gerling namens de overige verzekeraars voor 100% getekend. Krachtens clausule TC10 was Gerling daartoe gemachtigd. In ieder geval accepteren de overige gedaagden dat het certificaat mede namens hen is afgegeven en dat derhalve een eventuele toewijzing slechts kan geschieden pro rato naar de percentages waarvoor de verschillende partijen de polis hebben ondertekend. 5 De beoordeling 5.1 Tussen partijen is allereerst in geschil of zich een verzekerd voorval als bedoeld in de polis heeft voorgedaan. De rechtbank stelt voorop dat het gezien de dekkingsomschrijving “each and every damage or loss of whatever nature and however caused, including theft pilferage and non-delivery etc.” niet van belang is dat vast komt te staan waardoor de goederen verloren zijn gaan. Voorts is het bij een verzekering als de onderhavige, een schadeverzekering met een ruime dekkingsomschrijving, in beginsel voldoende dat de verzekerde stelt dat de goederen verloren zijn gegaan en hiervoor (een) verklaring(en) geeft die op voorhand niet-onaannemelijk is/zijn. Het is vervolgens aan de verzekeraar om dit gemotiveerd te betwisten. Vast staat dat er geen aankomstbewijs aanwezig is, waaruit blijkt dat de goederen in Bagdad zijn aangekomen. Uit de door Verzekeraars overgelegde e-mailwisseling (productie 2 bij conclusie van antwoord) wordt voldoende duidelijk dat de geadresseerde stelt de goederen nooit te hebben ontvangen en dat CMA CGM als vervoerder niet kan aangeven waar de goederen zijn gebleven (zie onder meer de e-mails van [betrokkene] aan [betrokkene-1], beiden werkzaam bij CMA CGM, d.d. 1 februari 2005 te 4.00 PM en 3 februari 2005 te 12.04 PM en de e-mail van Frank Pool, werkzaam bij TMI, aan [betrokkene] en [betrokkene-1] d.d. 4 februari 2005 te 12.44 PM). Enraf heeft voorts aannemelijke verklaringen voor het verloren gaan van de goederen gegeven, te weten een overval dan wel verduistering. In het licht van het voorgaande hebben Verzekeraars hun betwisting dat de goederen verloren zijn gegaan als bedoeld in de dekkingsomschrijving onvoldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Als vaststaand wordt derhalve aangenomen dat zich een verzekerd voorval als bedoeld in de polis heeft voorgedaan. 5.2 Tussen partijen is voorts in geschil of dit verzekerd voorval zich heeft voorgedaan binnen de verzekerde periode. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. 5.2.1 In het certificaat staat bij “Insured perils and special conditions” in de eerste zin vermeld dat er sprake is van een verzekering “from warehouse to warehouse” en in de daarop volgende zin (in hetzelfde lettertype) dat de algemene voorwaarden van de NBGP van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het certificaat voor wat betreft de uitleg van de betekenis van het begrip “warehouse to warehouse” niet beoogt af te wijken van de NBGP, zoals door Enraf is betoogd, doch dat dit begrip juist met inachtneming van de NBGP uitgelegd dient te worden. Het begrip “warehouse to warehouse” wordt in artikel 4 NBGP nader ingevuld. In geval het vervoer gedeeltelijk per zeeschip plaatsvindt, beperkt het vierde lid van dit artikel de dekkingstermijn tot uiterlijk 60 na lossing van de goederen uit het zeeschip in de uiteindelijke haven van lossing. Vast staat dat het vervoer van de goederen gedeeltelijk per zeeschip heeft plaatsgevonden. Vast staat voorts dat de laatste haven van lossing Aqaba was en dat de goederen daar op 22 november 2004 zijn gelost. 5.2.2 Enraf heeft betoogd dat het vierde lid van artikel 4 NBGP desondanks niet op onderhavige situatie van toepassing is, aangezien Aqaba slechts een tussenstop was, waarna een verder traject over de weg volgde. Het vierde lid van voormeld artikel ziet alleen op die situatie waarin de eindbestemming van de goederen in een haven is gelegen, aldus Enraf. De rechtbank ziet in de bewoordingen van bedoeld artikellid geen aanknopingspunten voor de door Enraf voorgestane uitleg. In het artikellid wordt slechts gesproken over vervoer dat geheel of gedeeltelijk per zeeschip plaatsvindt en niet over vervoer waarbij het laatste traject per zeeschip wordt afgelegd. Voorts wordt in dat artikellid gesproken over de uiteindelijke haven van lossing en niet over de haven van lossing op de eindbestemming. Bovendien zou de door Enraf voorgestane uitleg de onlogische (en voor verzekeraars onwenselijke) consequentie met zich brengen dat de dekkingsperiode ongelimiteerd zou kunnen doorlopen. Nu ook in de literatuur en jurisprudentie geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de door Enraf voorgestane uitleg en voorts gesteld noch gebleken is dat het beursgebruik een dergelijke uitleg met zich brengt, gaat de rechtbank aan onderhavige stelling van Enraf voorbij. 5.2.3 Enraf heeft voorts nog betoogd dat de dekkingsperiode na bedoelde 60 dagen is doorgelopen, omdat het wegvervoer binnen 60 dagen na lossing is aangevangen. Ook aan deze stelling gaat de rechtbank voorbij, nu deze stelling strijdig is met de bewoordingen van het vierde lid van artikel 4 NBGP en Enraf niet heeft aangegeven waar haar stelling desondanks op is gegrond. 5.2.4 Uit het voorgaande volgt dat het vierde lid van artikel 4 NBGP op onderhavige situatie van toepassing is, zodat het risico voor de verzekeraars is geëindigd na afloop van 60 dagen na de lossing in Aqaba op 22 november 2004. Enraf heeft niet betwist dat dit risico mitsdien is geëindigd op 21 januari 2005 om 24.00 uur. Enraf heeft wel gesteld dat het verzekerd voorval zich voor dit tijdstip heeft voorgedaan. Zij heeft allereerst gewezen op de medische verklaring, welke is afgegeven door het ziekenhuis Educational Kindi Hospital, waaruit blijkt dat de vrachtwagenchauffeur bij de overval gewond is geraakt en van 21 januari tot en met 28 februari 2005 in dit ziekenhuis is opgenomen geweest. Hieruit volgt dat de overval uiterlijk op 21 januari 2005 heeft plaatsgevonden, aldus Enraf. Nadat Verzekeraars bij het aanvullende rapport van Kraft een verklaring van de directeur van bedoeld ziekenhuis hadden overgelegd waaruit zou blijken dat voormelde medische verklaring vals is, heeft Enraf zich subsidiair op het standpunt gesteld dat in dat geval de chauffeur de goederen heeft verduisterd, hetgeen dan al bij het inladen van de goederen op 18 januari 2005 moet zijn gebeurd. Het is onwaarschijnlijk dat de chauffeur eerst de bedoeling had de goederen af te leveren en pas later de intentie heeft gekregen de goederen te verduisteren, aldus Enraf. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Nu Verzekeraars gemotiveerd hebben betwist dat het verzekerd voorval zich tijdens de dekkingsperiode van de verzekering heeft voorgedaan, rust ingevolge artikel 150 Rv in beginsel op Enraf de bewijslast van haar stellingen ter zake. De rechtbank gaat ervan uit dat er ofwel sprake is geweest van een overval ofwel van verduistering. Een andere oorzaak voor het verloren gaan van de goederen is door geen der partijen gesteld noch anderszins gebleken. De stelling dat er sprake is geweest van een overval is gebaseerd op de overgelegde medische verklaring. Uitgaande van de situatie dat de overval daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, dient tevens uitgegaan te worden van de juistheid van die medische verklaring. In dat geval heeft de overval uiterlijk op 21 januari 2005 plaatsgevonden en zijn de goederen dus binnen de verzekerde periode verloren gegaan. Indien er geen overval heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank ervan uit dat de medische verklaring is vervalst teneinde ervoor zorg te dragen dat de chauffeur niet van betrokkenheid bij het verdwijnen van de goederen wordt verdacht. In dat geval zal de chauffeur de goederen hebben verduisterd. Het meest waarschijnlijke is dat hij dit direct na ontvangst van de goederen, te weten 18 januari 2005, heeft gedaan, zodat ook in dat geval de goederen binnen de verzekerde periode verloren zijn gegaan. Verzekeraars hebben er tijdens pleidooi nog op gewezen dat uit het eerste rapport van Kraft blijkt dat chauffeurs veelal rond de grens van Jordanië met Irak worden overgehaald hun lading te “laten stelen”. Ook indien dit het geval is geweest, acht de rechtbank het waarschijnlijk dat dit nog in de verzekerde periode is gebeurd. Zowel uit het eerste rapport van Kraft (zie pagina’s 4 en 6), als uit de hiervoor onder 5.1 bedoelde e-mailwisseling (de e-mail van 24 januari 2005 te 19.35 uur van [betrokkene-1] aan onder meer [betrokkene], beiden werkzaam bij CMA CGM) kan worden afgeleid dat de goederen op 20 januari 2005 de grens Jordanië/Irak zijn gepasseerd. De chauffeur is derhalve nog binnen de verzekerde periode de grens overgestoken. Uit voormelde e-mail kan voorts worden afgeleid dat het de verwachting was dat de goederen op 21 januari 2005 in Bagdad zouden arriveren. De rechtbank acht het op grond hiervan zeer aannemelijk dat als de goederen zijn verduisterd dit uiterlijk op 21 januari 2005 is gebeurd. Verzekeraars hebben nog gesteld dat uit de stukken kan worden afgeleid dat de chauffeur zich op 31 januari 2005 nog met de goederen bij de grens bevond. Deze stelling is echter onjuist. Uit onder andere de e-mail van [betrokkene-1] aan onder meer [betrokkene] d.d. 31 januari 2005 te 4.49 PM kan worden afgeleid dat de chauffeur had aangegeven de goederen reeds afgeleverd te hebben en op de terugweg te zijn. Als de chauffeur derhalve daadwerkelijk op dat moment bij de grens stond, was dat om de grens van Irak naar Jordanië over te steken en wel zonder de goederen. Gezien het voorgaande acht de rechtbank voorshands bewezen dat de goederen binnen de verzekerde periode, te weten vóór 21 januari 2005 te 24.00 uur, verloren zijn gegaan. Nu Verzekeraars geen nadere concrete feiten of omstandigheden hebben gesteld die, indien bewezen, tot een andere conclusie zouden leiden, zullen zij niet in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren. Het verweer van Verzekeraars dat het verzekerd evenement zich niet binnen de verzekerde periode heeft voorgedaan wordt derhalve verworpen. 5.3 Het door Verzekeraars gedane beroep op clausule M3 van de polis wordt eveneens verworpen. Verzekeraars hebben dit beroep slechts onderbouwd met de stelling dat een overval als door Enraf gesteld een typisch gevolg is van de in Irak heersende oorlogssituatie. Deze algemene stelling kan, nog afgezien van het feit dat Verzekeraars zelf betwisten dat een overval heeft plaatsgevonden, niet tot uitsluiting van dekking leiden. Verzekeraars hebben bewust het risico van een transport naar Irak op zich genomen en gesteld noch gebleken is dat de oorlogssituatie in Irak waarop Verzekeraars zich thans beroepen nog niet aanwezig dan wel wezenlijk anders was ten tijde van het aangaan van de polis. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid komt Verzekeraars vervolgens geen recht meer toe zich in algemene zin op die oorlogssituatie te beroepen. 5.4 Ook het door Verzekeraars gedane beroep op artikel 277 K wordt verworpen, waartoe de rechtbank het volgende overweegt. In het midden kan blijven of volgens de polisvoorwaarden van de doorlopende transportgoederenverzekering van Enraf het transport van de goederen naar Irak onder de dekking valt. Enraf heeft gesteld dat zij voorafgaand aan het transport contact heeft opgenomen met Chubb Insurance, de leidend verzekeraar op deze polis, dat zij toen te horen kreeg dat het onderhavige transport niet onder die polis gedekt was, dat zij zich daaraan heeft geconformeerd en vervolgens TMI heeft verzocht de goederen te verzekeren door middel van een certificaat op haar goederentransportverzekering. Pas tijdens pleidooi hebben Verzekeraars bij gebrek aan wetenschap het door Enraf gestelde contact met Chubb Insurance betwist. De rechtbank gaat aan deze betwisting voorbij, nu zij deze onvoldoende gemotiveerd acht. De rechtbank neemt mitsdien als vaststaand aan dat het door Enraf gestelde contact met Chubb Insurance heeft plaatsgevonden. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat, nu Enraf niet heeft geprotesteerd tegen de mededeling van Chubb Insurance dat het onderhavige transport van de goederen niet onder haar verzekering zou vallen, Enraf akkoord is gegaan met beperking, althans het niet verlenen van de dekking onder haar transportgoederenverzekering. Hierdoor valt onderhavig transport van de goederen niet onder de dekking van die transportgoederenverzekering, ook indien de destijds aan Enraf gedane mededeling van Chubb Insurance onjuist zou zijn. Gezien het voorgaande behoeven de overige stellingen van partijen op dit punt geen bespreking meer. 5.5 Uit het voorgaande volgt dat onderhavig transport door middel van het certificaat op de goederentransportverzekering van TMI verzekerd is en er sprake is van een verzekerd voorval, zodat tot uitkering overgegaan dient te worden. De hoogte van de vordering is niet betwist. Tussen partijen is nog wel in geschil of Enraf Gerling voor 100% kan aanspreken, dan wel elk van gedaagden voor de respectieve percentages waarvoor zij de goederentransportverzekering van TMI hebben ondertekend, dient aan te spreken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Vast staat dat het poliscertificaat voor 100% is ondertekend door (de directie voor Nederland van) Gerling. Gerling heeft niet gesteld dat dit onbevoegdelijk is gebeurd. Wel heeft zij gesteld dat zij krachtens clausule TC10 gemachtigd was om namens de overige verzekeraars die op de polis hebben ingeschreven het poliscertificaat te ondertekenen. Hoewel dit op zich juist is, kan deze stelling Gerling niet baten. Uit het feit dat het poliscertificaat voor 100% door haar is ondertekend, kan niet anders afgeleid worden dan dat zij het risico dat het certificaat dekte voor 100% voor haar rekening nam. Uit het certificaat blijkt niet dat zij (deels) als gemachtigde voor de overige verzekeraars heeft getekend. Enraf is derhalve gerechtigd Gerling voor 100% aan te spreken, zodat de primaire vordering zal worden toegewezen. 5.6 Wat betreft de gevorderde wettelijke rente heeft Enraf zich uiteindelijk op het standpunt gesteld dat deze verschuldigd is vanaf 21 juli 2005. Gerling heeft dit niet betwist, zodat de wettelijke rente vanaf die datum zal worden toegewezen. 5.7 Gerling zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu de overige gedaagden geen afzonderlijk verweer hebben gevoerd, zal een proceskostenveroordeling ter zake hun kosten achterwege blijven. 6 De beslissing De rechtbank, veroordeelt Gerling om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Enraf te betalen het bedrag van € 345.720,- (zegge: driehonderdvijfenveertigduizend zevenhonderdtwintig euro en nul eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 21 juli 2005 tot aan de dag der voldoening; veroordeelt Gerling in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Enraf bepaald op € 4.665,- aan vast recht, op € 71,32 aan overige verschotten en op € 8.000,- aan salaris voor de procureur; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is – bij vervroeging – gewezen door mr. Cooijmans, mr. Fiege en mr. Aukema-Hartog. Uitgesproken in het openbaar. 204/1694/548