Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9577

Datum uitspraak2008-06-18
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers336101
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen toestemming van de echtgenote is vereist indien de borgstelling strekt ter verkrijging van een financiering ten behoeve van de normale bedrijfsvoering van de vennootschappen waarvan de borg zowel bestuurder als (middellijk) enig aandeelhouder is (artikel 1:88 lid 5 BW). Dat is anders als sprake is van één of meer tussengeschakelde vennootschappen met een ingewikkelde structuur, waarin bijvoorbeeld wordt afgeweken van de wettelijke stemregeling of aandelen zijn gecertificeerd. Dat was hier niet het geval. Zowel zeggenschap als financieel belang waren bij de betreffende ondernemingen in 1999 in handen van de borg, als telkens (middellijk) enig aandeelhouder en bestuurder. De borg behoefde dus voor het aangaan van de eerste borgtocht geen toestemming van zijn echtgenote, zodat de borgtocht niet op de voet van artikel 1:89 BW kan worden vernietigd. Voor de tweede borgtocht was wel toestemming van de echtgenote vereist. De echtgenote heeft deze toestemming ook gegeven door de brief te ondertekenen. Zij beroept zich op de vernietiging van die toestemming wegens dwaling, omdat zij slechts de tweede bladzijde van de bewuste brief zou hebben gelezen en ondertekend, en daardoor bij het verlenen van toestemming niet op de hoogte was van het bestaan van de eerste borgtocht. De rechtbank oordeelt echter dat het voor haar duidelijk had moeten zijn dat de brief uit twee bladzijden bestond, zodat het op haar weg had gelegen naar de eerste bladzijde te vragen en deze te lezen alvorens haar handtekening op de tweede bladzijde te zetten. Nu zij dit kennelijk heeft nagelaten, moet de omstandigheid dat zij daardoor gedwaald zou hebben ter zake van het verlenen van haar toestemming voor de tweede borgtocht, zo al juist, voor haar rekening blijven. Aan een taalkundige uitleg van de brief komt in het onderhavige geval in het bijzonder veel betekenis toe nu voor de borgtocht de toestemming van de echtgenote was vereist en deze toestemming louter is gestoeld op de bewoordingen van deze brief. Niettemin kan aanleiding bestaan om af te wijken van de in redelijkheid niet mis te verstane bewoordingen van de brief indien moet worden aangenomen dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval, aan die bewoordingen een afwijkende betekenis toekomt. In dit geval bestaat echter onvoldoende aanleiding om van een afwijkende betekenis uit te gaan.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 336101 / HA ZA 06-513 Vonnis van 18 juni 2008 in de zaak van De rechtspersoon naar Duits recht DEUTSCHE BANK A.G., gevestigd te Frankfurt am Main, eiseres, procureur mr. J.P.H. Visser, tegen 1. A, wonende te ( plaats ), gedaagde, procureur eerst mr. J.F.M.J. Mathijsen, thans mr. R.M. Burger, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BELEGGINGS- EN HANDELSMAATSCHAPPIJ BADHOEVEDORP B.V., gevestigd te Badhoevedorp, gedaagde, niet verschenen, alsmede de tussenkomende partij B wonende te ( plaats ),, eiseres na tussenkomst, procureur mr. F. van der Meij. Partijen zullen hierna Deutsche Bank, A, Badhoevedorp en B genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het incidenteel vonnis van 11 juli 2007, met de daarin genoemde processtukken; - de nadere conclusie van 3 oktober 2007 van Deutsche Bank; - de conclusie van eis in de hoofdzaak van 3 oktober 2007 van B, met één bewijsstuk; - de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van 14 november 2007 van Deutsche Bank; - de conclusie van antwoord in interventie (de rechtbank begrijpt: in de hoofdzaak) van 14 november 2007 van A; - de conclusie van antwoord na nadere conclusie van 14 november 2007 van B, met één bewijsstuk; - de antwoordconclusie in de hoofdzaak van 12 december 2007 van A; - de akte na conclusie van antwoord in de hoofdzaak van 12 december 2007 vanB; - de antwoordakte in de hoofdzaak van 9 januari 2008 van Deutsche Bank. 1.2. Vervolgens is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. A is gehuwd met B. A is directeur enig aandeelhouder van Badhoevedorp wier statutair doel en bedrijfsuitoefening bestaat uit het houden en financieren van andere vennootschappen waaronder de Van Asselt vennootschappen. Badhoevedorp was in ieder geval vanaf 1999 enig bestuurder en aandeelhouder van B.V. Beleggings- en Handelsmaatschappij Van der Eijk (hierna: Eijk B.V.) die op haar beurt alle aandelen hield in Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt, die zich bezighielden met het garagebedrijf en de autohandel. 2.2. Op 16 februari 1999 hebben Badhoevedorp, Eijk B.V., Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf Van Asselt met Deutsche Bank een overeenkomst “rente- en saldoverrekening met hoofdelijke aansprakelijkheid” gesloten waarbij zij zich als hoofdelijk schuldenaren verbonden voor de door Deutsche Bank aan elk van hen op bij Deutsche Bank aangehouden rekeningen ter beschikking gestelde kredietfaciliteiten. 2.3. Bij akte van zakelijke borgtocht van 16 februari 1999 heeft A zich jegens Deutsche Bank borg gesteld voor al hetgeen Badhoevedorp, Eijk B.V., Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt aan Deutsche Bank te eniger tijd uit welke hoofde ook verschuldigd zijn of mochten worden zulks voor een maximum bedrag van EUR 226.890,11 (NLG 500.000,-) (hierna: de eerste borgtocht). 2.4. Bij door A voor akkoord getekende brief van 27 december 1999 heeft Deutsche Bank aan Badhoevedorp, Eijk B.V., Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt gezamenlijk als hoofdelijk schuldenaren, een uitbreiding van de kredietfaciliteit in rekening-courant verstrekt tot EUR 4.433.781,21 (NLG 9.770.768,-) (hierna: het krediet). Deze brief vermeldt voor zover hier relevant: “[...] Tot zekerheid voor de terugbetaling van al hetgeen u ons op enig moment zult blijken schuldig te zijn, verstrekte u ons, […]: - […] - NLG 500.000,-- borgtocht afgegeven door de heer A […] 2.5. In 2000 heeft A gesprekken gevoerd met Fiat Credit Nederland (FCN) teneinde tot een (gedeeltelijke) herfinanciering van het door Deutsche Bank verstrekte krediet te komen. Bij brief van 20 december 2000 heeft A aan Deutsche Bank geschreven, voor zover hier relevant: “[..] Zodra de financieringsovereenkomst rond is zullen wij binnen twee maanden het krediet bij de Deutsche Bank met f 2.000.000,-- verlagen en daartoe alle middelen die uit de financiering vrijkomen daarvoor aanwenden. Zoals afgesproken moet binnen deze termijn het saldo teruggelopen zijn tot f 7.700.000,--. Ingesloten treft u de getekende aanvullende borgtocht groot f 2.000.000,-- aan waarbij is afgesproken dat deze terugloopt naar mate het krediet is afgelost met genoemde f 2.000.000,-- [..].” 2.6. Bij brief van 21 december 2000 heeft Deutsche Bank aan Badhoevedorp, Eijk B.V., Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt, het volgende geschreven: “[..] In verband met het feit dat u op korte termijn verwacht met andere financiers een regeling te kunnen treffen ten aanzien van de financiering van uw bedrijfsactiviteiten, heeft u ons verzocht in te stemmen met een nadere voortzetting van de overtrekking van de huidige kredietfaciliteit tot 15 maart 2001, onder aanbieding van een additionele borgtocht van NLG 2.000.000,-. Hierbij berichten wij u dat wij met uw verzoek instemmen, onder de volgende voorwaarden: - vanaf heden is de totale debetstand op uw rekening bij ons op NLG 9.700.000,- bevroren; - [..] - uw totale debetsaldo bij ons zal in ieder geval uiterlijk op 15 maart 2001 maximaal NLG 7.700.000,- bedragen; boven dit maximum zullen wij na deze datum geen enkele overschrijding toestaan; - u verstrekt naast de bestaande borgtocht van NLG 500.000,- een aanvullende borgtocht groot NLG 2.000.000,-. Deze aanvullende borgtocht groot NLG 2.000.000,- zullen wij vrijgeven indien het totale debetsaldo tot NLG 7.700.000,- zal zijn verlaagd; - [..] - Het restant van het debetsaldo bij ons zal uiterlijk op 1 juni 2001 volledig zijn afgelost. [..]” De brief is op de tweede bladzijde getekend door Deutsche Bank, A en B. De eerste bladzijde van de brief is alleen geparafeerd door Deutsche Bank en A. 2.7. Bij akte van zakelijke borgtocht van 21 december 2000 heeft A zich jegens Deutsche Bank borg gesteld voor al hetgeen Badhoevedorp, Eijk B.V., Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt aan Deutsche Bank te eniger tijd uit welke hoofde ook verschuldigd zijn of mochten worden voor een maximum bedrag van EUR 907.560,43 (NLG 2.000.000,-) (hierna: de tweede borgtocht). 2.8. Bij brieven van 2 maart 2001, 18 april 2001 en 17 mei 2001 heeft Deutsche Bank onder gelijke voorwaarden als genoemd in de brief van 21 december 2000 ingestemd met verlenging van de onder 2.6 genoemde deadline van 15 maart 2001 tot respectievelijk 27 april 2001, 11 mei 2001 en 8 juni 2001. 2.9. Bij brief van 2 juli 2003 heeft Deutsche Bank aan A geschreven dat het totale debetsaldo op dat moment “ca. EUR 3.479.000,-” bedraagt. 2.10. Bij brief van 31 juli 2003 heeft de heer C namens een aantal Van Asselt vennootschappen aan Deutsche Bank een voorstel gedaan, dat voor zover hier relevant als volgt luidt: “[..] Ter gedeeltelijke compensatie van de aldus door u gedane concessie zal de heer A zijn persoonlijke borgstelling van NLG 900.000 omzetten in een persoonlijke lening van EUR 600.000, af te lossen in een periode van 15 jaar. [..]” 2.11. Bij brief van 17 februari 2005 is het krediet door Deutsche Bank opgezegd. 2.12. Bij rechterlijke uitspraak van 12 juli 2005 zijn Eijk B.V., Van Asselt Naarden B.V., B.V. Autobedrijf van Asselt allen in staat van faillissement verklaard. 2.13. Bij brieven van 1 september 2005 heeft Deutsche Bank A aangesproken tot nakoming van de eerste en tweede borgtocht en uit dien hoofde verzocht om betaling van respectievelijk EUR 226.890,10 en EUR 907.560,43. 2.14. Bij brief van 2 september 2005 heeft Deutsche Bank Badhoevedorp als hoofdelijk medeschuldenaar aangesproken tot betaling van het nog openstaand saldo van het krediet ad EUR 1.518.908,38. 2.15. Bij exploit van 5 januari 2006 heeft Deutsche Bank, na het verkrijgen van verlof op 14 december 2005 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, ter verzekering van haar vordering ten laste van Badhoevedorp en A conservatoire beslagen laten leggen, welke beslagen vervolgens aan Badhoevedorp en A zijn betekend. 2.16. Bij brief van 17 mei 2006 aan Deutsche Bank heeft de raadsman van B namens haar op de voet van artikel 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de buitengerechtelijke vernietiging ingeroepen van de door A afgegeven eerste en tweede borgtocht en tevens op grond van dwaling de vernietiging ingeroepen van de door haar voor de tweede borgtocht verleende toestemming. 3. De vordering 3.1. Deutsche Bank vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, A c.s. veroordeelt aan Deutsche Bank te betalen als volgt: 1. A a. Primair: een bedrag van EUR 1.134.450,-, te verhogen met de wettelijke rente sedert 12 juli 2005, althans sedert 12 januari 2006 (datum van de dagvaarding), tot aan de dag van voldoening; b. Subsidiair: een bedrag van EUR 226.890,-, te verhogen met de wettelijke rente sedert 12 juli 2005, althans sedert 12 januari 2006 (datum van de dagvaarding), tot aan de dag van voldoening; 2. Badhoevedorp, een bedrag van EUR 1.488.308,-, te verhogen met de wettelijke rente sedert 12 juli 2005, althans sedert 12 januari 2006 (datum van de dagvaarding), tot aan de dag van voldoening; 3. A en Badhoevedorp hoofdelijk: a. ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, een bedrag van EUR 6.422,-vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 januari 2006 (datum van de dagvaarding), tot aan de dag van voldoening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren; b. de kosten van dit geding (de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen). 3.2. Deutsche Bank legt aan haar vorderingen ten grondslag dat van het aan Badhoevedorp, Eijk B.V., Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt verstrekte krediet, na het faillissement van laatstgenoemden, nog een bedrag van EUR 1.488.308,00 openstaat. Derhalve is A uit hoofde van de eerste en tweede borgstelling gehouden een bedrag van EUR 226.890,- respectievelijk EUR 907.560,43, tezamen EUR 1.134.450,- aan Deutsche Bank te voldoen. Badhoevedorp is als hoofdelijk medeschuldenaar ter zake van het verstrekte krediet gehouden het gehele nog openstaande bedrag te voldoen. Nu A en Badhoevedorp niet vrijwillig voldoen zijn zij hoofdelijk de door Deutsche Bank gemaakte kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte alsmede de proces- en beslagkosten verschuldigd, aldus Deutsche Bank. 3.3. A voert verweer en stelt daartoe - kort gezegd - dat de eerste en tweede borgtocht door B terecht en op goede gronden buitengerechtelijk zijn vernietigd, zodat hij niet langer tot nakoming daarvan gehouden is. Ten aanzien van de tweede borgtocht betoogt hij voorts dat deze overeenkomstig de in de brief van 21 december 2000 genoemde voorwaarde is komen te vervallen op het moment dat de debetstand onder het krediet was verminderd tot een bedrag van NLG 7.700.000,- (EUR 3.494.107,66) hetgeen in ieder geval per 2 juli 2003 het geval was. 3.4. B vordert als tussenkomende partij dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de beide borgtochtovereenkomsten door B buitengerechtelijk zijn vernietigd, dan wel dat de rechtbank de beide borgtochtovereenkomsten vernietigt, met veroordeling van Deutsche Bank en A in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de in het incident gevallen proceskosten. 3.5. Zij voert daartoe aan dat zij bij brief van 17 mei 2006 aan Deutsche Bank terecht en op goede gronden de buitengerechtelijke vernietiging heeft ingeroepen van beide borgtochten, nu zij ter zake van de eerste borgtocht geen toestemming heeft verleend en de door haar verleende toestemming voor de tweede borgtocht terecht heeft vernietigd aangezien zij dienaangaande verschoonbaar heeft gedwaald, omdat zij ten tijde van het verlenen van die toestemming niet op de hoogte was van de reeds eerder verstrekte eerste borgtocht. 3.6. A heeft zich niet tegen toewijzing van de vorderingen van B verzet. Deutsche Bank heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Tussen partijen is allereerst in geschil of de eerste borgtocht door B is vernietigd. A en B stellen zich daartoe op het standpunt dat A voor het aangaan van de eerste borgtocht ingevolge het bepaald in artikel 1:88, lid 1 onder c BW de toestemming van zijn echtgenote B behoefde en dat, nu zij die toestemming niet heeft gegeven, B de borgtocht op de voet van 1:89 BW bij brief van 17 mei 2006 op goede gronden buitengerechtelijk heeft vernietigd. Deutsche Bank stelt zich in dat kader - onder meer - op het standpunt dat A op grond van artikel 1:88 lid 5 BW de toestemming van zijn echtgenote B niet nodig had omdat hij de borgtocht heeft verleend in zijn hoedanigheid van enig bestuurder en aandeelhouder van Badhoevedorp ten behoeve van Eijk B.V., Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt en aldus handelde ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschappen. De eerste borgtocht 4.2. Hoofdregel van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW, is dat een echtgenoot ter bescherming van de andere echtgenoot diens toestemming behoeft voor het aangaan van overeenkomsten die ertoe strekken dat hij zich als borg verbindt. In afwijking hiervan is die toestemming niet vereist indien de borgstelling is verricht door een bestuurder van een B.V. of N.V. die de meerderheid van de aandelen houdt, voor zover de borgstelling wordt verricht ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap (artikel 1:88 lid 5 BW). 4.3. In het licht van de wetsgeschiedenis en de strekking van art. 1:88 lid 5 BW geldt deze bepaling onverschillig of de echtgenoot rechtstreeks aandeelhouder is of dat die aandelen worden gehouden door één of meer tussengeschakelde vennootschappen, zoals hier ten dele het geval. Wél dient ook ten aanzien van de eventueel tussengeschakelde vennootschappen te zijn voldaan aan de eisen van bestuur en aandeelhouderschap die artikel 1:88 lid 5 BW stelt, terwijl wat betreft de vennootschap voor wie de bestuurder/aandeelhouder zich borg stelt, mede dient te gelden dat de borgtocht geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap. Is aan al deze voorwaarden voldaan, dan moeten de eisen van een vlot verlopend handelsverkeer zwaarder wegen dan het belang van bescherming van de niet-handelende echtgenoot van de borg. 4.4. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan A en B betogen, in het onderhavig geval aan de voorwaarden voor toepassing van de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW is voldaan. Badhoevedorp heeft als statutair doel het houden en financieren van Van Asselt vennootschapen en zij hield zich daar in 1999 daadwerkelijk mee bezig. Zij hield in 1999, via Eijk B.V., de aandelen in Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt, die op hun beurt een autoverkoop- en garagebedrijf uitoefenden. Het door Deutsche Bank verstrekte krediet, waarvoor A zich met de eerste borgtocht garant heeft gesteld, was bestemd voor en is aangewend ter financiering van de bedrijfsvoering van Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt. Naar A in zoverre onbetwist heeft gesteld zijn de door Deutsche Bank aanvankelijk - dat wil zeggen voor 16 februari 1999 - ter beschikking gestelde kredietfaciliteiten aangewend ter financiering van de noodzakelijke groei van de Van Asselt autobedrijven terwijl de uitbreiding van de kredietfaciliteit per 27 december 1999 volgens A is aangewend ter verkrijging van een aantal onroerende zaken en de overname van autobedrijf Hoen. Aldus heeft A zich in 1999 borg gesteld ter verkrijging van een financiering ten behoeve van de normale bedrijfsvoering van de vennootschappen waarvan hij zowel bestuurder als (middelijk) enig aandeelhouder was. Daarvoor was de toestemming van B ingevolge het bepaalde in artikel 1:88 lid 5 BW in beginsel niet vereist. 4.5. De wetsgeschiedenis duidt er evenwel op dat toestemming van de andere echtgenoot wel nodig is indien sprake is van één of meer tussengeschakelde vennootschappen met een ingewikkelde structuur, waarin bijvoorbeeld wordt afgeweken van de wettelijke stemregeling of aandelen zijn gecertificeerd. Daarvan is hier, anders dan A en B hebben betoogd, geen sprake. Zowel zeggenschap als financieel belang waren bij Badhoevedorp, Eijk B.V., Van Asselt Naarden B.V. en B.V. Autobedrijf van Asselt in 1999 in handen van A, als telkens (middelijk) enig aandeelhouder en bestuurder. 4.6. Het voorgaande brengt mee dat A voor het aangaan van de eerste borgtocht geen toestemming van B behoefde, zodat de eerste borgtocht niet op de voet van artikel 1:89 BW kan worden vernietigd. De vordering van B is in zoverre niet toewijsbaar. Nu A ten aanzien van de op de eerste borgtocht gegronde vordering van Deutsche Bank verder geen verweer heeft gevoerd is deze in zoverre toewijsbaar. De tweede borgtocht 4.7. Partijen zijn het er over eens dat voor de tweede borgtocht de toestemming van B wél was vereist. B heeft deze toestemming ook gegeven door de brief van 21 december 2000 te ondertekenen. B beroept zich evenwel op de vernietiging van die toestemming wegens dwaling, omdat zij slechts de tweede bladzijde van de bewuste brief zou hebben gelezen en ondertekend, en daardoor bij het verlenen van toestemming niet op de hoogte was van het bestaan van de eerste borgtocht. 4.8. Vaststaat dat uit de tekst van de eerste bladzijde van de bewuste brief duidelijk blijkt dat er reeds een eerste borgtocht is verstrekt en dat het hier gaat om een tweede aanvullende borgtocht. Of B hier inderdaad niet van op de hoogte was en wat daarvan de gevolgen zouden moeten zijn, kan in het midden worden gelaten. Ook indien juist is dat B slechts de tweede bladzijde van de brief heeft gezien dan nog had het voor haar uit de opmaak daarvan en het daarop vermelde paginanummer -2-, duidelijk moeten zijn dat de brief uit twee bladzijden bestond. Het had dan ook op de weg van B gelegen naar de eerste bladzijde te vragen en deze te lezen alvorens haar handtekening op de tweede bladzijde te zetten. Nu zij dit kennelijk heeft nagelaten, moet de omstandigheid dat zij daardoor gedwaald zou hebben ter zake van het verlenen van haar toestemming voor de tweede borgtocht, zo al juist, voor haar rekening blijven. De vordering van B is ook ten aanzien van de tweede borgtocht niet toewijsbaar. 4.9. Vervolgens is aan de orde of, zoals A betoogt, de borgtocht in ieder geval per 2 juli 2003 is vervallen op het moment dat de debetstand was verminderd tot minder dan NLG 7.700.000 (EUR 3.494.107,66). 4.10. Deutsche Bank heeft daartegenover gesteld dat de tweede borgtocht niet is vrijgevallen omdat niet is voldaan aan in de brief van 21 december 2000 daarvoor gestelde (en daarna bij brieven van 2 maart 2001 18 april 2001 en 17 mei 2001 aangepaste) voorwaarde dat het totale debetsaldo (uiteindelijk) uiterlijk 8 juni 2001 zou zijn verlaagd tot NLG 7.700.000,-. Evenmin is voldaan aan de voorwaarde het debetsaldo aanvankelijk uiterlijk 1 juni 2001 en later zo spoedig mogelijk geheel af te lossen. Verder blijkt uit de brief van 31 juli 2003 dat ook A er zelf nog vanuit ging dat de tweede borgtocht niet was vervallen, ondanks dat het totale debetsaldo op dat moment al ruim een maand tot onder NLG 7.700.000,- was gedaald. Het beroep op de vervallenverklaring van de tweede borgtocht, wat hier ook van zij, is in ieder geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Uitsluitend uit consideratie voor de belangen van A heeft Deutsche Bank zich eerst op de uitwinning van andere zekerheden gericht. Daardoor is het debetsaldo teruggebracht tot onder NLG 7.700.000,-. Indien Deutsche Bank een andere volgorde had aangehouden, was A zonder meer verplicht geweest onder de tweede borgtocht te betalen, aldus steeds Deutsche Bank. 4.11. A heeft op zijn beurt betwist dat het terugbrengen van het debetsaldo per 8 juni 2001 en het geheel aflossen van het krediet een voorwaarde was voor het vrijgeven van de borgtocht. De borgtocht was uitsluitend aangegaan ten behoeve van de tijdelijke overtrekking onder het krediet. De in de correspondentie genoemde deadline die steeds werd opgeschoven, zag slechts op het moment dat de daarbij toegestane overstand van NLG 2.000.000,- opeisbaar zou worden en daarmee het moment dat Deutsche Bank een beroep op de tweede borgtocht kon doen. Op 2 juli 2003 was de overstand volledig ingelost. Dit was de enige voorwaarde voor het vervallen van de tweede borgtocht. Het beroep op de redelijkheid en billijkheid baat Deutsche Bank niet, reeds omdat zij voor 2 juli 2003 geen andere zekerheden heeft uitgewonnen, aldus A. 4.12. Uit de wederzijdse standpunten blijkt dat partijen de overeenkomst op dit punt elk in verschillende zin hebben opgevat. Vooropgesteld wordt dat het voor de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijke overeenkomst niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang. 4.13. In de brief van 21 december 2000 van Deutsche Bank aan Badhoevedorp en de overige kredietnemers, zoals vermeld onder 2.6, worden de voorwaarden opgesomd waaronder Deutsche Bank met de overtrekking van de kredietfaciliteit tot 15 maart 2001 instemt. Één van die voorwaarden is een aanvullende borgtocht van NLG 2.000.000,- zijdens A. Deze wordt zowel in de aanhef als bij de uitwerking van voormelde voorwaarden genoemd. Bij de voorwaarde die hier specifiek betrekking op heeft, staat vermeld dat deze tweede borgtocht zal worden vrijgegeven indien het totale debetsaldo tot NLG 7.700.000,- zal zijn verlaagd. Daarbij wordt geen datum genoemd waarop deze verlaging tot stand moet zijn gekomen. 4.14. De deadline genoemd in de aanhef van de brief kan naar het oordeel van de rechtbank, mede in het licht van de voorwaarden die daaronder zijn vermeld, niet anders gelezen worden dan een datum tot wanneer de overtrekking van de kredietfaciliteit werd toegestaan en waarna de borgtocht opeisbaar zou worden. Die voorwaarden vermelden immers onder meer dat het totale debetsaldo uiterlijk op 15 maart 2001 maximaal NLG 7.700.000,- zal bedragen en dat boven dit maximum na deze datum geen enkele overschrijding zal worden toegestaan. Het enkele feit dat deze voorwaarde direct boven de voorwaarde omtrent de borgtocht staat, maakt dit niet anders. 4.15. Aan een taalkundige uitleg van voornoemde brief komt in het onderhavige geval in het bijzonder veel betekenis toe nu voor de borgtocht de toestemming van B was vereist en deze toestemming louter is gestoeld op de bewoordingen van deze brief. Gesteld noch gebleken is immers dat B – los van deze brief en wat hier overigens van zij – nader op de hoogte is gesteld van de voorwaarden waaronder de borgstelling is gedaan. 4.16. Niettemin kan aanleiding bestaan om af te wijken van de in redelijkheid niet mis te verstane bewoordingen van de brief indien moet worden aangenomen dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval, aan die bewoordingen een afwijkende betekenis toekomt. 4.17. In dat verband heeft de Deutsche Bank zich met name beroepen op de context waarin het beding moet worden gelezen, en in het kader daarvan op de totstandkomingsgeschiedenis van de overeenkomst en de onderhavige bepaling. Over de inhoud is volgens Deutsche Bank weken door partijen onderhandeld. Volgens Deutsche Bank bedoelde en begreep zij dat de door A gewenste tijdelijkheid van de tweede borgstelling gekoppeld was aan de voorwaarde dat het krediet binnen enkele maanden zou zijn teruggebracht tot NLG 7.700.000,- en dat binnen de overeengekomen termijn het hele krediet afgelost zou zijn. Gelet echter op de omstandigheid dat de tekst van de brief van 21 december 2000 is opgesteld door Deutsche Bank, een professionele kredietinstelling die zich in de uitoefening van haar bedrijf dagelijks bezig houdt met het verlenen van kredieten en het daarbij bedingen van zekerheden, is onbegrijpelijk dat zij, ook na weken onderhandelen deze haar kennelijk voor ogen staande voorwaarde niet ondubbelzinnig in de overeenkomst heeft opgenomen. Dit temeer nu uit de brief van A van 20 december 2000, zoals opgenomen onder 2.5, niet kan worden opgemaakt dat het ook volgens A de bedoeling was de tijdelijkheid van de borgstelling afhankelijk te maken van een termijn waarbinnen het debetsaldo zou zijn teruggebracht tot NLG 7.700.000,-. Integendeel, A schrijft daarin immers dat het bedrag van de borgtocht zal teruglopen “naarmate het krediet is afgelost met genoemde f 200.000,00” zonder daaraan een tijdslimiet te verbinden. Dat het vrijgeven van de borg voorts van de voorwaarde ‘aflossing totale debetsaldo per 1 juni 2001’ zou afhangen, valt niet te rijmen met de aard van een borgtocht die immers, als aan deze laatste voorwaarde zou zijn voldaan, reeds daarom zou zijn vervallen 4.18. Deutsche Bank wijst voorts nog op de brief van 31 juli 2003 zoals opgenomen onder 2.10, doch ook dit kan haar niet baten. Nog daargelaten dat partijen twisten over de vraag of deze brief betrekking heeft op de eerste of de tweede borgtocht en daartoe ieder voor zich stellen dat de brief een hen conveniërende schrijffout bevat (de in de brief vermelde borgstelling van NLG 900.000,- moet volgens Deutsche Bank EUR 900.000,- zijn en volgens A NLG 500.000,-), geldt dat in het ten behoeve van een te treffen regeling in de brief gedane voorstel geen erkenning van het bestaan van de door Deutsche Bank gestelde voorwaarde voor vrijgave of het op dat moment nog bestaan van de tweede borgtocht valt te lezen. 4.19. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat partijen met de brief van 21 december 2000 - overeenkomstig de taalkundige betekenis van die brief - zijn overeengekomen dat de borgtocht vervalt zodra de kredietfaciliteit zou zijn teruggebracht tot NLG 7.700.000,-, hetgeen in ieder geval op 2 juli 2003 het geval was. Daarbij merkt de rechtbank op dat het er veeleer op lijkt dat partijen eenvoudigweg geen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat Deutsche Bank A niet direct zou aanspreken op het moment dat de tweede borgtocht opeisbaar zou worden. Tegen die achtergrond stelt Deutsche Bank nog dat het beroep van A op de vrijgave van de tweede borgtocht in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, nu zij eerst andere zekerheden zou hebben uitgewonnen en het kredietsaldo om die reden zou zijn teruggebracht. Ook dit betoog faalt. Nog daargelaten dat Deutsche Bank niet heeft bestreden dat, zoals A stelt, voor 2 juli 2003 geen andere zekerheden zijn uitgewonnen, stond het steeds ter vrije keuze van Deutsche Bank om A direct aan te spreken, nadat de deadline was verstreken. Dat dit pas later is gebeurd komt voor haar rekening en risico. De vordering jegens A ter zake van de tweede borgtocht zal worden afgewezen. De vordering tegen Badhoevedorp Badhoevedorp heeft geen verweer gevoerd. Nu het onder 3.1 sub 2 van Badhoevedorp gevorderde - behoudens de na te noemen wettelijke rente - niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering in zoverre als onweersproken worden toegewezen. Wettelijke rente 4.20. Deutsche Bank vordert wettelijke rente over de toegewezen bedragen vanaf 12 juli 2005, de datum waarop de overige kredietnemers in staat van faillissement zijn geraakt. Deutsche Bank heeft A respectievelijk Badhoevedorp evenwel pas bij brief van 1 respectievelijk 2 september 2005 aangesproken tot betaling. De wettelijke rente zal derhalve vanaf deze data worden toegewezen. Buitengerechtelijke kosten 4.21. Deutsche Bank stelt buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en vordert ter zake daarvan een bedrag. Deutsche Bank specificeert die kosten ook. Daaruit valt echter niet af te leiden dat het gaat om meer dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie, het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Nu een geding is gevolgd, moeten de gevorderde kosten worden aangemerkt als kosten waarvoor het bepaalde in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering al een vergoeding pleegt in te sluiten. De rechtbank zal de betreffende vordering dan ook afwijzen. Proceskosten 4.22. Nu Deutsche Bank en A over en weer in belangrijke mate in het ongelijk zijn gesteld compenseert de rechtbank de kosten van deze procedure tussen deze twee partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. 4.23. Badhoevedorp zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld met dien verstande dat het slechts die kosten van Deutsche Bank betreft die (mede) betrekking hebben op het jegens haar gevoerde geding, de kosten van beslag door Deutsche Bank daaronder begrepen. Deze kosten worden begroot als volgt: Kosten dagvaarding EUR 84,87 Salaris procureur EUR 6.422,00 (2 punten tarief VIII) Vastrecht EUR 4.667,00 Beslagkosten EUR 3.297,09 + Totaal EUR 14.470,96 4.24. B zal als de in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de kosten van Deutsche Bank, waaronder begrepen de kosten van het incident. Deze kosten worden begroot op EUR 1.130,00 (2,5 punt tarief II) aan salaris procureur. 4.25. Het meer of ander gevorderde zal worden afgewezen. 5. De beslissing De rechtbank Ten aanzien van A en Badhoevedorp: 5.1. veroordeelt A tot betaling van EUR 226.890,- (zegge tweehonderdzesentwintig duizend achthonderdnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2005 tot aan de dag der voldoening; 5.2. veroordeelt Badhoevedorp tot betaling van EUR 1.488.308,- (zegge: één miljoen vierhonderdachtentachtigduizend en driehonderdenacht euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2005 tot aan de dag der voldoening; 5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen Deutsche Bank en A, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt; 5.4. veroordeelt Badhoevedorp in de kosten van deze procedure, waaronder, de kosten van het beslag, aan de zijde van Deutsche Bank tot op heden begroot op EUR 14.470,96; 5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 5.6. wijst het meer of anders gevorderde af; Ten aanzien van B: 5.7. wijst de vorderingen af; 5.8. veroordeelt B in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van het incident, aan de zijde van Deutsche Bank tot op heden begroot op EUR 1.130,00; 5.9. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.?