
Jurisprudentie
BD9576
Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5801 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5801 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Specificatie van nabetalingen na dagloon-vaststelling. Wettelijke rente.
Uitspraak
06/5801 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 september 2006, 05/1773 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2008. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. van Haaften.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft sedert september 1997 recht op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die bij besluit van 25 september 2002 per 7 augustus 2002 is berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Daarbij is het dagloon vastgesteld op € 41,06. Naar aanleiding van het tegen de dagloon-vaststelling gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2003 onder meer het dagloon vastgesteld op € 95,61. In verband hiermee heeft appellant in juli 2003 een nabetaling van € 6.301,85 ontvangen over de periode 7 augustus 2002 tot 1 juli 2003 en in augustus 2004 een nabetaling van € 2.815,42 over de periode 7 augustus 2002 tot 1 september 2004. Bij besluit van 12 augustus 2004 is de WAO-uitkering van appellant per 7 augustus 2002 opnieuw vastgesteld, waarbij het dagloon is gehandhaafd op € 95,61.
1.2. Bij brieven van 1 oktober 2004, 16 november 2004 en 21 januari 2005 heeft de gemachtigde van appellant het Uwv gevraagd om een specificatie van de nabetalingen en verzocht mee te delen of over de nabetaalde bedragen wettelijke rente is vergoed. Bij brief van 17 maart 2005 heeft het Uwv de nabetalingen gespecificeerd en meegedeeld dat geen wettelijke rente is vergoed. Op 20 april 2005 is namens appellant tegen de brief van 17 maart 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 augustus 2005 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van
17 maart 2005 geen besluit is.
1.3. Hangende het beroep tegen bestreden besluit 1 heeft het Uwv op 4 januari 2006 een nieuw besluit op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen, onder intrekking van bestreden besluit 1, en het bezwaar voor zover gericht tegen de specificaties in de brief van 17 maart 2005 ongegrond verklaard. Over wettelijke rente wordt in dit besluit niet gerept.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de brief van 17 maart 2005 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat die brief niet is gericht op enig zelfstandig rechtsgevolg, maar louter informatief van aard is, nu bij die brief de aanspraken van appellant op een WAO-uitkering zoals die zijn vastgelegd in het besluit van 20 juni 2003 en gecorrigeerd bij de besluiten van 12 augustus 2004, niet zijn gewijzigd. Ook de mededeling dat geen wettelijke rente wordt vergoed is naar het oordeel van de rechtbank niet gericht op zelfstandig rechtsgevolg en dus geen besluit.
3. Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant uitsluitend betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 2.
3.2. De Raad is van oordeel dat de rechtbank en het Uwv voor zover het betreft de in de brief van 17 maart 2005 opgenomen mededeling dat geen wettelijke rente is betaald, terecht hebben geoordeeld dat die mededeling zuiver informatief is, derhalve niet gericht is op rechtsgevolg en dus geen besluit is in de zin van de Awb.
3.3. De Raad stelt vast, afgaande op de zich in het dossier bevindende stukken, dat het Uwv voorafgaande aan de uitbetaling van de nabetalingen appellant niet heeft meegedeeld dat uitkering zal worden nabetaald. Er zijn simpelweg, nadat de gemachtigde van appellant het Uwv had verzocht uitvoering te geven aan het besluit van 20 juni 2003, in juli 2003 en augustus 2004 nabetalingen gedaan. Het Uwv heeft noch tevoren, noch nadien uit eigen beweging appellant schriftelijk op de hoogte gesteld van de hoogte van de te ontvangen nabetalingen en de berekening daarvan. Pas nadat namens appellant herhaalde malen was verzocht om specificaties van de uitbetaalde bedragen omdat een en ander hem niet duidelijk was, heeft het Uwv bij de brief van 17 maart 2005 de nabetaling-en van een schriftelijke onderbouwing voorzien.
De Raad is, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 november 2005, LJN: AU6817, van oordeel dat de in de brief van 17 maart 2005 opgenomen specificaties van de nabetalingen als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb dienen te worden aangemerkt, waartegen appellant bezwaar kon maken. Gelet hierop heeft het Uwv bij bestreden besluit 2 het bezwaar van appellant tegen de specificaties van de nabetalingen in de brief van 17 maart 2005 terecht ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft dit miskend. De aangevallen uitspraak kan dan ook in zoverre niet in stand blijven.
3.4. De Raad stelt voorts vast dat hetgeen appellant in beroep en in hoger beroep tegen de specificaties van de nabetalingen heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van bestreden besluit 2. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaren.
4. Ten overvloede merkt de Raad nog op dat het Uwv ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat een besluit zal worden genomen ten aanzien van de wettelijke rente over de nabetalingen. Ter zitting van de Raad is gebleken dat deze toezegging niet in een besluit heeft geresulteerd. De gemachtigde van het Uwv heeft toegezegd dat thans op korte termijn een besluit zal worden genomen. De gemachtigde van appellant kan zich ter zake tot het Uwv wenden.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep ongegrond.
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en J.F. Bandringa en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken op in het openbaar op 23 juli 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E.M. de Bree.
BP