Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9572

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers254423/ HA ZA 06-272
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medische fout. Beroep op verjaring verworpen. Benoeming deskundige.


Uitspraak

Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 254423/ HA ZA 06-272 Uitspraak: 30 juli 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiseres], wonende te Rotterdam, eiseres, procureur mr. D.J.R.M. Braakenburg, advocaat mr. M.A.J. Weitering te Etten-Leur, - tegen - [gedaagde-1], wonende te Barendrecht, [gedaagde-2], wonende te Barendrecht, de Stichting [ABC], gevestigd te Rotterdam, gedaagden, procureur mr. J. Kneppelhout, advocaat mr. J.J.W. Remme te Utrecht. Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “[gedaagde-1]”, “[gedaagde-2]” en “[ABC]”. 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: dagvaarding d.d. 24 januari 2006 en de door [eiseres] overgelegde producties; conclusie van antwoord, met producties; tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 10 mei 2006 waarbij een comparitie van partijen is gelast; proces-verbaal van de op 28 augustus 2006 gehouden comparitie van partijen; de met het oog op de comparitie op voorhand door partijen toegezonden bescheiden; conclusie van repliek, met producties; conclusie van dupliek, met producties; akte uitlating producties aan de zijde van [eiseres]. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast: 2.1 Op 4 maart 1998 is [eiseres] bij het oversteken van een overweg in botsing gekomen met een metro, waarbij zij zeer ernstig meervoudig letsel heeft opgelopen, waaronder een fractuur van de centrale acetabulum (gewrichtskom in het heupbeen voor de kop van het dijbeen) aan de rechterzijde. 2.2 Op 13 maart 1998 is [eiseres] in het [XYZ] Ziekenhuis in Rotterdam, de rechtsvoorgangster van [ABC], geopereerd door [gedaagde-1] (hierna: de eerste operatie). Hij verrichtte een operatieve repositie en fixatie aan de acetabulum fractuur. [gedaagde-1] koos voor de zogenaamde extended ilio femoriale benadering met aanbrenging via één incisie van twee platen die door trekschroeven worden bevestigd. Met deze operatie is geen aanvaardbare anatomische reconstructie verkregen. Na de operatie is een verkorting van 3 centimeter van het rechterbeen van [eiseres] ontstaan. 2.3 Een schrijven d.d. 27 oktober 1998 van [gedaagde-1] aan de huisarts van [eiseres] houdt – voor zover thans van belang – het volgende in: “(...) Patiënte heeft nu de meeste klachten van het acetabulum, die niet anatomisch is hersteld met een protrusio van het caput femoris. Verder is er hypaesthesie en uitval in het verloop van de nervus femoralis cutaneus lateralis. (...) Achteraf had het beter geweest via twee toegangen de fractuur te benaderen, omdat er op die manier een betere afsteun aan de ventrale zijde was geweest. (...)”. 2.4 Op 19 januari 2000 is [eiseres] in voormeld [XYZ] Ziekenhuis geopereerd door [gedaagde-2] teneinde het acetabulum te reconstrueren in combinatie met plaatsing van een ongecementeerde totale heupprothese (hierna: de tweede operatie). Bij deze operatie ontstond er een zeer ernstige bloeding, waarbij vaatletsel is opgetreden. Door de operatie is voorts zenuwletsel ontstaan. 2.5 Bij brief van 26 maart 2002 heeft [eiseres] [gedaagde-2] aansprakelijk gesteld. In het kader van deze aansprakelijkheidstelling heeft er een deskundigenonderzoek plaatsgevonden door orthopedisch chirurg [DFE], die op 14 juni 2004 zijn rapport heeft uitgebracht. 3 De vordering De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde-1] en/of [gedaagde-2] en/of [ABC] te veroordelen tot betaling van € 444.761,60 + p.m., vermeerderd met rente en kosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: Eerste operatie 3.1 [gedaagde-1] heeft niet gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot, zodat er sprake is van wanprestatie en/of onrechtmatige daad. De eerste operatie was dermate gecompliceerd dat [gedaagde-1] als algemeen chirurg/traumatoloog deze niet had mogen uitvoeren. Hij was onvoldoende deskundig op dit terrein, dan wel had onvoldoende ervaring met het type letsel. Het bekken was zodanig gefractureerd dat de eerste operatie uitgevoerd had moeten worden in een academisch ziekenhuis door een (in bekkenletsel gespecialiseerde) orthopedisch chirurg. Bovendien heeft [gedaagde-1] ten onrechte gekozen voor een benadering vanaf één zijde, zodat het niet mogelijk was het osteosynthesemateriaal goed aan te brengen. Tweede operatie 3.2 [gedaagde-2] heeft [eiseres] onvoldoende ingelicht over de mogelijke complicaties en nadelen verbonden aan haar operatie. Evenmin zijn redelijke alternatieven besproken. Indien [gedaagde-2] [eiseres] volledig zou hebben geïnformeerd, zou zij niet voor deze ingrijpende operatie hebben gekozen. 3.3 [gedaagde-2] heeft niet gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot, zodat er sprake is van wanprestatie en/of onrechtmatige daad. [gedaagde-2] heeft ten onrechte geen retractor gebruikt, althans de retractor onvoldoende zorgvuldig gebruikt waardoor een zeer ernstige bloeding ontstond met neurologische uitval in het rechter bovenbeen en onderbeen en in de rechtervoet door zenuwletsel. Er is niet tijdig de hulp ingeroepen van een vaatchirurg. Schade 3.4 Als gevolg van het onzorgvuldig handelen van zowel [gedaagde-1] als [gedaagde-2] heeft [eiseres] letsel overgehouden. De huidige klachten zijn een doof (verlamd) gevoel in het rechterbeen. [eiseres] loopt met krukken. Zij kan niet lang aaneengesloten zitten, staan of lopen. Aan de rechtervoet heeft [eiseres] hamertenen ontwikkeld. Er is nog geen sprake van een medische eindtoestand. De materiële schade wordt begroot op totaal € 444.761,60. Ter vaststelling van de immateriële schade dient een neurologische expertise plaats te vinden. 4 Het verweer Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding. Gedaagden hebben daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 De eventuele rechtsvordering van [eiseres] op [gedaagde-1] is verjaard. Bij schrijven van 26 maart 2001 is slechts [gedaagde-2] aansprakelijk gesteld. Pas in de dagvaarding van 24 januari 2006 wordt duidelijk dat [eiseres] ook [gedaagde-1] (een) verwijt(en) maakt. Nu de verjaringstermijn van de vordering op [gedaagde-1] ruim voor 5 jaar voor het uitbrengen van de dagvaarding was aangevangen en die vervolgens gedurende die periode van 5 jaar niet is gestuit, is de vordering verjaard. 4.2 Zowel [gedaagde-1] als [gedaagde-2] hebben bij de door elk van hen uitgevoerde operatieve ingrepen de zorgvuldigheid in acht genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend chirurg of orthopedisch chirurg mocht worden verwacht. 4.3 [gedaagde-2] heeft [eiseres] voorafgaand aan de tweede operatie de vereiste informatie verstrekt om haar in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen of zij al dan niet toestemming voor de operatieve ingreep zou geven. 4.4 Indien wordt aangenomen dat [gedaagde-2] [eiseres] niet de vereiste informatie heeft verstrekt, ontbreekt het causaal verband tussen de [gedaagde-2] verweten gedraging en de schade. Aangenomen moet worden dat [eiseres] als redelijk handelend patiënt redelijkerwijs toestemming had gegeven voor de desbetreffende operatie indien zij naar behoren zou zijn geïnformeerd. 4.5 Niet alle gestelde schade staat in causaal verband met de beide operatieve ingrepen. Als gevolg van het ongeval heeft [eiseres] ernstig meervoudig letsel opgelopen en zij zou op grond hiervan sowieso met restletsel te kampen hebben gehad. Bovendien zou [eiseres] ook bij een geslaagde operatieve behandeling restverschijnselen hebben overgehouden, gepaard gaande met functiebeperkingen. 4.6 De hoogte van de schade wordt betwist. 5 De beoordeling 5.1 Ter beoordeling ligt allereerst voor de vraag of de eventuele rechtsvordering van [eiseres] op [gedaagde-1] is verjaard. Gedaagden hebben gesteld dat [eiseres] kort na de eerste operatie reeds op de hoogte was van het feit dat die operatie niet het verwachte c.q. vereiste resultaat had gehad. Er is altijd helder met [eiseres] gecommuniceerd dat de reconstructie die met de eerste operatie was beoogd, niet was gelukt in verband met opgetreden complicaties. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat [eiseres] reeds voor de tweede operatie bekend was met zowel de schade als met het feit dat deze schade in civielrechtelijk opzicht relevant was. In ieder geval had van haar onderzoek daarnaar mogen worden verwacht. [eiseres] heeft hiertegen aangevoerd dat haar pas bij de beoordeling door haar medisch adviseur van de rapportage van [DFE] (hiervoor vermeld onder 2.5) is gebleken dat er een medische fout was gemaakt door [gedaagde-1]. Haar medisch adviseur heeft op 11 oktober 2004 en 30 maart 2005 zijn adviezen aan haar uitgebracht. De verjaringstermijn is derhalve niet eerder dan op 12 oktober 2004 aangevangen. De rechtbank overweegt als volgt. Krachtens artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering als de onderhavige door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De woorden “bekend is geworden” moeten worden verstaan in de betekenis van daadwerkelijke bekendheid met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon. Het enkele vermoeden van het bestaan van schade is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van daadwerkelijk bekendheid met de schade. Indien iemand bij een medische ingreep lichamelijk letsel heeft opgelopen door een fout van degene die de ingreep heeft verricht, begint deze verjaringstermijn pas te lopen zodra de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn – heeft gekregen dat het letsel (mede) is veroorzaakt door tekortschietend of foutief medisch handelen. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] deze voldoende zekerheid niet eerder dan op 11 oktober 2004 had. Gedaagden stellen weliswaar dat het direct na de eerste operatie duidelijk was dat deze als gevolg van complicaties niet het beoogde resultaat had gehad, maar hieruit volgt nog niet dat dit het gevolg was van tekortschietend of foutief medisch handelen. Vast staat dat [eiseres] een zwaar ongeval heeft gehad met ernstig meervoudig letsel. Het is alleszins begrijpelijk dat zij na de eerste operatie heeft aangenomen dat de door haar ondervonden beperkingen normaal waren als gevolg van het door haar opgelopen letsel of eventueel van onvermijdelijke en niet-verwijtbare problemen, nu dat in het algemeen de betekenis is van de aanduiding ‘complicaties’. Er was in ieder geval voor haar op dat moment nog geen aanleiding om te vermoeden dat er sprake was van een medische fout. Pas het rapport van [DFE] gaf aanleiding om aan een medische fout te denken. Als onbetwist staat vast dat de medisch adviseur van [eiseres] haar niet eerder dan 11 oktober 2004 op basis van het rapport van [DFE] heeft geadviseerd. De verjaringstermijn is derhalve niet eerder dan op 12 oktober 2004 aangevangen en de dagvaarding is dus binnen de verjaringstermijn van 5 jaar uitgebracht. Het beroep op verjaring wordt mitsdien verworpen. 5.2 Zoals ter comparitie besproken, zal allereerst een deskundige worden benoemd teneinde te beoordelen of [gedaagde-1] bij de uitvoering van de eerste operatie heeft gehandeld met de zorgvuldig¬heid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Partijen hebben laten weten te kunnen instemmen met de benoeming van dr. [KLM], chirurg/traumatoloog, als enige deskundige. Deze heeft zich bereid verklaard als zodanig op te treden, desgevraagd te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben en niet betrokken te zijn bij de tussen partijen in geschil zijnde problemen. Mede in aanmerking genomen voorts hetgeen partijen omtrent de aan de deskundige voor te leggen vragen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank de in het dictum te vermelden vragen aan de deskundige ter beantwoording voorleggen. De deskundige heeft het aan het onderzoek verbonden loon en de kostenvergoeding begroot op € 2.380,- (incl. BTW). Ingevolge artikel 195 Rv, tweede volzin, dient [eiseres] ter zake van dit loon en deze kostenvergoeding dit bedrag als voorschot te deponeren. De rechtbank neemt aan dat bij gebreke van de betaling van het voorschot [eiseres] de door de deskundige te onderzoeken stellingname niet langer handhaaft. 5.3 Voor wat betreft de vraag of [gedaagde-2] bij de uitvoering van de tweede operatie heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht, is ter comparitie afgesproken dat eerst voormeld deskundigenbericht zal worden afgewacht. Partijen worden verzocht in hun conclusie na deskundigenbericht aan te geven of ten aanzien van deze vraag de rechtbank eveneens een deskundigenbericht dient te gelasten dan wel bij de beantwoording van deze vraag gebruik kan/moet worden gemaakt van het hiervoor onder 2.5 vermelde rapport van [DFE]. Voorts is ter comparitie afgesproken dat van de zijde van gedaagden verklaringen zullen worden ingebracht omtrent de tijdstippen waarop de bloeding is ontstaan, de vaatchirurg is opgeroepen en de vaatchirurg in de operatiezaal aanwezig was. Gedaagden worden verzocht deze verklaringen op voorhand aan [eiseres] te doen toekomen, zodat zij bij het opstellen van haar conclusie na deskundigenbericht rekening kan houden met deze verklaringen. 5.4 Iedere overige beslissing wordt aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht. 6 De beslissing De rechtbank, alvorens verder te beslissen, beveelt een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de volgende vragen: Wilt u aan de hand van het dossier en (hulp)onderzoekingen (waaronder röntgenopnamen) de toestand van de heup van [eiseres] voorafgaand aan de eerste operatie en na de eerste operatie tot aan de tweede operatie vaststellen? Hoe diende er, uitgaande van de door u geschetste situatie van de heup voorafgaand aan de eerste operatie, in 1998 gehandeld te worden ten aanzien van de operatietechniek, respectievelijk éénzijdige vs tweezijdige benadering, en eventuele orthopedische consultatie? Was het, gezien het [eiseres] overkomen letsel en haar conditie, noodzakelijk en/of medisch verantwoord om het tijdstip van opereren teneinde de centrale luxatie van de heupkop op te heffen, uit te stellen tot 13 maart 1998? Heeft dit consequenties gehad voor de keuze van benaderen – één of twee incisies – en was het medisch verantwoord dat [gedaagde-1] heeft gekozen voor een extended ilio-femoral approach? Was [gedaagde-1] voldoende bekwaam om een operatie als de onderhavige uit te voeren? Had [gedaagde-1] een orthopedisch consult moeten aanvragen voorafgaand aan de eerste operatie. Hoe beoordeelt u de uitvoering van de eerste operatie en is door [gedaagde-1], getoetst aan de toenmalige stand van de wetenschap, gehandeld op een wijze die beantwoordt aan de binnen uw beroepsgroep geldende normen? Indien u van mening mocht zijn dat anders gehandeld had dienen te worden, kunt u dan aangeven waaruit dit handelen had moeten bestaan, zo mogelijk met verwijzing naar literatuurgegevens? Indien u van mening bent dat door [gedaagde-1] anders gehandeld had dienen te worden, wat zou dan, gelet op de overige gegevens, het te versachten resultaat zijn geweest? Zouden er in dag geval naar uw mening beperkingen op uw vakgebied zijn geweest? Zo ja, welke? Zou een tweede operatie ook in dat geval noodzakelijk zijn geweest? Zo ja, zou dat een operatie van dezelfde zwaarte en complexiteit als de door [gedaagde-2] uitgevoerde tweede operatie zijn geweest? Heeft u voor het overige nog op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van deze casus van belang zijn? Wilt u uw antwoorden zo duidelijk en uitgebreid mogelijk toelichten, zo mogelijk op een wijze die voor een niet-medicus begrijpelijk is; benoemt tot deskundige die het onderzoek zal verrichten dr. J.D. [KLM], chirurg, [NOP]Ziekenhuis, afdeling Heelkunde, [adres], [postcode] Den Haag, telefoon: [012-3456789]; bepaalt dat [eiseres] binnen vier weken na heden het voor de deskundige bestemde voorschot ad € 2.380,- overmaakt naar bankrekeningnummer 19.23.25.892 ten name van MvJ Arrondissement Rotterdam (545), onder vermelding van het zaak- en rolnummer, alsmede: "voorschot deskundigenbericht"; draagt de griffier op aan genoemde deskundige mede te delen dat het voorschot is gestort; bepaalt dat bij achterwege blijven van storting van het voorschot de zaak zal worden verwezen naar de rol van 24 september 2008 voor conclusie na niet-uitgebracht deskundigenbericht; bepaalt dat [eiseres] het procesdossier in afschrift aan de deskundige doet toekomen; bepaalt dat het onderzoek zal plaatsvinden op een nader door de deskundige na overleg met de procureurs (raadslieden) van partijen te bepalen plaats en tijd; bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daarvan moet doen blijken in het door hem op te maken deskundigenbericht; bepaalt dat het ondertekende deskundigenbericht uiterlijk 3 maanden nadat de griffier heeft medegedeeld dat het voorschot is voldaan, zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank; bepaalt dat de deskundige bij de inlevering van het deskundigenbericht een gespecificeerde opgave doet van het loon en de kostenvergoeding; bepaalt dat [eiseres] vier weken nadat het deskundigenbericht bij de griffie van deze rechtbank is ingeleverd in de gelegenheid is ter rolle een conclusie na deskundigenbericht te nemen, waarbij zij wordt verzocht zich tevens uit te laten als hiervoor onder 5.3 bedoeld. Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege. Uitgesproken in het openbaar. 204