Jurisprudentie
BD9562
Datum uitspraak2008-06-17
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersHAR 10/08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersHAR 10/08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vader en moeder vragen Nederlanderschap aan voor kind. DNA onderzoek heeft Nederlandse vader aangetoond bij niet-Nederlandse moeder. T.a.v ingangsdatum wordt aansluiting gezocht bij art 4 RwNed, aangezien de postnatale erkenning met gerechtelijk bewijs van vaderschap wordt gelijkgesteld met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Uitspraak
Registratienr. HAR 10/08
Uitspraak: 17 juni 2008
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
In de zaak van:
1. [naam vader],
de vader,
wonende in Aruba,
2. [naam moeder],
de moeder,
wonende in Aruba,
handelend in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van het minderjarige kind [naam kind], geboren op [datum] 2002 in Aruba, hierna ook te noemen: het kind,
verzoekers,
gemachtigde: mr. A.E.A. Hernandez.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij op 1 februari 2008 binnen gekomen verzoekschrift ingevolge artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna ook: RwNed), met producties, hebben verzoekers het Hof verzocht vast te stellen dat het kind de Nederlandse nationaliteit bezit.
1.2 De waarnemend Procureur-Generaal van Aruba heeft op 14 mei 2008 een schriftelijke conclusie ingediend bij het Hof. Door de waarnemend Procureur-Generaal is nog een brief d.d. 15 mei 2008 van het Hoofd Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister overgelegd.
1.3 Op 20 mei 2008 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader, vergezeld van zijn gemachtigde, en de waarnemend Procureur-Generaal.
1.4 Ter zitting is een heden uit te spreken beschikking aangezegd.
2. De feiten
2.1. Op [datum] 2002 is het kind in Aruba geboren uit de moeder, die de Nederlandse nationaliteit niet bezit.
2.2. Op 16 februari 2005 heeft de vader, die de Nederlandse nationaliteit bezit, het kind in Aruba erkend als zijnde geboren uit een relatie tussen hemzelf en de moeder.
3. Beoordeling
3.1 In een vergelijkbare Arubaanse zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2007 (R05/125HR, NJ 2007, 73) het volgende overwogen:
‘4.3 Vooropgesteld zij dat het in deze zaak gaat om een kind van een niet-Nederlandse moeder dat na zijn geboorte door een Nederlander is erkend en dat derhalve, anders dan wanneer het reeds voor zijn geboorte zou zijn erkend (zie art. 3 lid 1 van de Rijkswet), als vreemdeling is geboren. De op 1 april 2003 in werking getreden Rijkswet van 21 december 2000, Stb. 618 heeft de tot die datum in art. 4 van de Rijkswet neergelegde bepaling, die onder meer inhield dat een minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend van rechtswege Nederlander wordt, doen vervallen. Blijkens de Memorie van Toelichting bij het voorstel dat geleid heeft tot de Rijkswet van 21 december 2000 beoogde de Rijkswetgever daarmee een dam op te werpen tegen de gebleken praktijk van oneigenlijke erkenningen, waarbij het instituut van de erkenning uitsluitend werd gebruikt om minderjarige vreemdelingen het Nederlanderschap van rechtswege te doen verkrijgen, zodat zij aan de werking van het vreemdelingenrecht werden onttrokken en een onaantastbaar verblijfsrecht deelachtig werden. In de bedoelde gevallen werd geen feitelijk gezins- of familieverband aangegaan en werd dat ook niet beoogd. Menigmaal kenden erkenner en erkende persoon elkaar zelfs niet (Kamerstukken II 1997-1998, 25 891 (R 1609), nr. 3, blz. 4 en blz. 7).
4.4 Sedert 1 april 2003 wordt ingevolge het huidige art. 4 lid 1 van de Rijkswet wèl Nederlander - zij het niet met terugwerkende kracht - de minderjarige vreemdeling die het kind is van een Nederlander wiens vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld (zie art. 1:207 van het Nederlandse BW; het Arubaanse burgerlijk recht kent geen vergelijkbare procedure). Klaarblijkelijk heeft de Rijkswetgever in de door art. 1:207 BW gestelde eis van het verwekkerschap voldoende waarborg gelegen geacht tegen eventueel gebruik van de procedure van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap teneinde op oneigenlijke gronden een minderjarige vreemdeling Nederlander te laten worden.
4.5 Dit een en ander brengt mee dat de wijziging van de Rijkswet waardoor een minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend niet langer van rechtswege Nederlander wordt, haar doel voorbijschiet in gevallen waarin de erkenner in rechte aantoont dat hij de verwekker van het kind is, en dat de Rijkswet ten aanzien van de nationaliteitsgevolgen een niet te rechtvaardigen verschil in behandeling maakt tussen een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en een postnatale erkenning met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap.
4.6 Terecht heeft het hof dan ook onder verwijzing naar art. 26 IVBPR een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van het verwekkerschap met het oog op de toepassing van art. 4 van de Rijkswet gelijkgesteld met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en op die basis de ouders toegelaten te bewijzen dat de vader de verwekker van het kind is, en nadat dat bewijs was geleverd, vastgesteld dat het kind Nederlander wordt met ingang van de in art. 4 van de Rijkswet bedoelde datum. (...).’
3.2 In de onderhavige zaak is het kind op [datum] 2002 geboren. De vader, die de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft het kind op 16 februari 2005, aldus na de geboorte en de wetswijziging, erkend. Door de verzoekers is een rapport, verzonden 22 juni 2004, overgelegd van Sanquin Diagnostiek Amsterdam, op aanvraag van de Voordijraad te Aruba, waarin wordt geconcludeerd dat uit het DNA-vaderschapsonderzoek is af te leiden dat de vader met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van het kind.
3.3 In een eerdere Arubaanse zaak heeft het Hof bij tussenbeschikking van 13 maart 2007 (HAR 158/06) geoordeeld dat de keten van bewijs niet afdoende is gedocumenteerd, zodat opnieuw DNA-onderzoek zal moeten worden verricht. Het Hof heeft gerefereerd aan de conclusie van de Nederlands-Antilliaanse waarnemend Procureur-Generaal in een Sint Maartense zaak HAR 333/06, waarin het volgende is gesteld:
‘Indien men in Nederland verblijft moet het onderzoek op grond van een werkinstructie van de IND [te] geschieden door het Forensisch Laboratorium van de Universiteit te Leiden. Indien men in het buitenland verblijft kan DNA materiaal worden afgenomen door tussenkomst van de Nederlandse Vertegenwoordiger om te worden onderzocht in Leiden. De betrekkelijk geringe kosten (bijna Euro 200,-) zijn voor rekening van verzoekers.’
Voorts heeft het Hof overwogen:
‘De vertegenwoordiger van het Koninkrijk in Aruba is de Gouverneur. Het komt het Hof voor dat de beste oplossing is dat verzoekers zich wenden tot het kabinet van de Gouverneur en dat het kabinet, bij voorkeur in overleg met de Advocaat-Generaal die te zijner tijd zal moeten concluderen, bepaalt op welke wijze afname van lichaamsmateriaal en verzending naar het Forensisch Laboratorium te Leiden dienen plaats te vinden’.
3.4 In vergelijkbare recente Arubaanse zaken heeft het Hof inmiddels nadere eisen gesteld aan forensische bewijsvoering inzake het vaderschap. De eis van de Procureur-Generaal om onderzoeken tot vaststelling van het vaderschap via tussenkomst van het Arubaanse Landslaboratorium door het Forensisch Laboratorium van de Universiteit te Leiden te laten verrichten, heeft het Hof in beginsel, mede gelet op de daaraan volgens de Advocaat-Generaal van Aruba verbonden kosten ad € 900,- en Afl. 35,- verzendkosten, redelijk geacht. Het Hof heeft in die nadere zaken daarom overwogen dat het bij Arubaanse verzoeken tot vaststelling van het Nederlanderschap van na 1 oktober 2007 het vaderschap in beginsel alleen bewezen zal achten indien het onderzoek daarnaar aan voornoemde eis voldoet, zodat de autoriteiten beter in staat zullen zijn om daar controle op uit te oefenen.
3.5 In de onderhavige zaak is reeds in 2004 een vaderschapsonderzoek door de Voogdijraad van Aruba aangevraagd en uitgevoerd. Het kan niet anders zijn geweest dan dat dit gebeurd is als gevolg van een ontkenning van het vaderschap door de vader naar aanleiding van een verzoek om betaling van kinderalimentatie door de moeder. Het Hof gaat er van uit dat de Voogdijraad bij de afname van het celmateriaal aanwezig is geweest, zoals door beide verzoekers aan het Hof te kennen is gegeven. In het licht van deze omstandigheden ziet het Hof in de onderhavige zaak geen aanleiding om nog aan het verwekkerschap van verzoeker 2 te twijfelen en een nader onderzoek te bevelen.
3.6 Er zijn geen aanwijzingen dat de moeder gehuwd was met een andere man. Ten tijde van de geboorte was de moeder niet ouder dan 17 en het kind is in Aruba geboren.
3.7 Het verzoek als bedoeld in artikel 17 RwNed zal daarom worden toegewezen. Ten aanzien van de vaststelling van de datum van ingang van het Nederlanderschap wordt aansluiting gezocht bij artikel 4 lid 1 RwNed, aangezien de postnatale erkenning met gerechtelijk bewijs van vaderschap in dit verband wordt gelijkgesteld met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Dit artikel 4 lid 1 RwNed luidt:
‘In afwijking van artikel 3 wordt Nederlander het kind van een persoon wiens vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was en de vader op de in de volgende zin bedoelde dag Nederlander is, of, indien deze is overleden, op de dag van overlijden Nederlander was. Betreft het een Nederlandse uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg of, indien binnen deze periode hoger beroep is ingesteld, van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep, dan wel, indien binnen deze laatste periode beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie. Betreft het een buitenlandse rechterlijke uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de dag waarop deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen.’
3.8 De onderhavige uitspraak geldt voor de toepassing van deze bepaling als ‘Nederlandse uitspraak’. Het Nederlanderschap is een rijksaangelegenheid en niet aannemelijk is dat bedoeld is verschil te maken tussen uitspraken van gerechten in Nederland en die in andere landen van het Koninkrijk. Van de onderhavige uitspraak staat ingevolge de Cassatieregeling Nederlandse Antillen en Aruba cassatieberoep open.
4. Beslissing
Het Hof:
- stelt vast dat [naam kind], geboren op [datum] 2002 in Aruba, Nederlander wordt met ingang van de in artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap bedoelde datum;
- draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking te doen toekomen aan de waarnemend Procureur-Generaal en aan de Minister van Justitie van Aruba.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Hoefdraad, President, en mrs. G.E.M. Polkamp en L.J. de Kerpel-van de Poel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2008 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.