Jurisprudentie
BD9556
Datum uitspraak2008-08-01
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4906 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4906 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering: minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. Met het in hoger beroep overgelegde arbeidskundige rapport is voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting gehandhaafde functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de betrokkene.
Uitspraak
06/4906 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 juli 2006, 06/983,
in het geding tussen:
appellant
en
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna betrokkene).
Datum uitspraak: 1 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant is in hoger beroep gekomen en heeft een arbeidskundig rapport van 4 juni 2008 in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 20 juni 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidend beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsonge-schiktheidsverzekering (WAO) op 17 januari 2006 door appellant genomen besluit. Dat besluit strekt tot de handhaving van het besluit van 31 maart 2005, waarbij de eerder aan betrokkene toegekende WAO-uitkering met ingang van 1 juni 2005 is ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid van 80-100% naar minder dan 15% is afgenomen.
2.1. De rechtbank heeft betrokkene niet gevolgd in haar stelling dat de uit ziekte of gebrek voor haar voortvloeiende arbeidsbeperkingen in de door de verzekeringsarts opgestelde zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onderschat.
2.2. Niettemin heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daartoe heeft zij over-wogen dat in het dossier geen aangepaste FML aanwezig is en evenmin een lijst met de normaalwaarden inclusief interpretatiekader. Daarom mist de schatting een toereikend niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
3. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd en waarvan partijen de juistheid niet hebben bestreden.
4.1. De rechtbank heeft het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd. Naar het ambtshalve oordeel van de Raad leent dit deel van het bestreden besluit zich niet voor afzonderlijke vernietiging en kan reeds om die reden de aangevallen uitspraak geen stand houden. In zijn uitspraak van 16 maart 2005, LJN AT1852, heeft de Raad al overwogen dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet valt aan te merken als een zelfstandig deelbesluit.
4.2. Het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, vindt geen steun in de rechtspraak van de Raad. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 22 februari 2008, LJN BC4826.
4.3. Daarom komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
5. Met het in hoger beroep overgelegde arbeidskundige rapport is voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting gehandhaafde functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de betrokkene. Evenzeer is voor de Raad afdoende onder-bouwd dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt. Het bestreden besluit mist weliswaar een voldoende draagkrachtige motivering en dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, maar de Raad vindt aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.
6. De Raad ziet tevens aanleiding om appellant te veroordelen in de kosten, voor betrokkene wegens de haar verleende rechtsbijstand begroot op € 644,- voor het geding in eerste aanleg, en € 322,- voor het geding in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het griffierecht van € 37,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M.W.A. Schimmel.
BP