Jurisprudentie
BD9554
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2468 WAJONG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2468 WAJONG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking (volledige) WAJONG-uitkering. Mits er sprake is van een goede zitvoorziening moet betrokkene in staat worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
Uitspraak
05/2468 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 maart 2005, 04/3310 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.J. Ladrak, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. D.J. Ladrak. Het Uwv heeft zich laten vertegen-woordigen door mr. drs. A.J. Verdonk.
Na de behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft revalidatiearts E.L.D. Angenot benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze heeft een schriftelijk verslag van zijn onderzoek, gedateerd 29 januari 2008, aan de Raad uitgebracht.
Beide partijen hebben gereageerd op de inhoud van dit rapport.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 25 juni 2008. Appellante is, met berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.F.G. Hermans.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft aan appellante per 31 oktober 2002 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, wegens posttraumatische dystrofie aan het linkeronderbeen.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op het spreekuur van 2 december 2003 door de verzekeringsarts T.K. Oei onderzocht. Deze stelde – naast posttraumatische dystrofie aan het linkeronderbeen – ook posttraumatische dystrofie vast aan het rechter-onderbeen en concludeerde dat appellante volledig rolstoelafhankelijk is. In overeen-stemming hiermee heeft Oei de functionele mogelijkheden van appellante vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 december 2003. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige J. Boers-van Triest op 17 december 2003 rapport uitgebracht, waarin zij heeft aangegeven dat appellante geschikt kan worden geacht voor functies die vanuit het zogenoemde Claim Beoordelings- en Borgingssysteem werden verkregen. Op basis van drie van deze functies, te weten schadecorrespondent, assistente account-manager en telefoniste/centraliste, heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 25%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 19 december 2003 de Wajong-uitkering van appellante per 18 februari 2004 ingetrokken.
1.3. In het kader van het door appellante tegen het besluit van 19 december 2003 gemaakte bezwaar, waarbij informatie is overgelegd van de behandelend neuroloog J.J. van Hilten van 1 oktober 2002 en 13 februari 2004, heeft de bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg op 24 juni 2004 rapport uitgebracht. Deze komt tot de conclusie dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van appellante juist heeft ingeschat. Zij achtte het echter wel van belang dat sterker moet worden benadrukt dat appellante de mogelijkheid moet hebben om de benen hoog te houden en dat geen kans bestaat dat de benen worden gestoten. Momberg heeft deze aspecten dan ook in de gewijzigde FML van 25 juni 2004 aangepast. De bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen heeft vervolgens, zoals is aangegeven in zijn rapportage van 2 juli 2004, geconcludeerd dat de geduide functies, gelet op de aanvullingen van de bezwaarverzekeringsarts, terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
1.4. Bij besluit van 7 juli 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat zij niet in staat is om meer dan 4 uur per dag te werken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij rapportages van Argonaut van 26 oktober 2004, 5 juli 2005 en 20 oktober 2005 overgelegd. Voorts heeft zij gesteld dat een rolstoel met een comfor-tabele rugleuning niets kan veranderen aan haar klachten.
3.2. De Raad overweegt als volgt.
3.3. Bij zijn oordeelsvorming heeft de Raad doorslaggevende betekenis toegekend aan het advies van de door hem ingeschakelde revalidatiearts Angenot, voornoemd.
De deskundige is na eigen onderzoek van appellante en kennisname van het procesdossier tot de conclusie gekomen dat sprake is van een posttraumatische dystrofie van het linker been en in mindere mate van het rechter been en dat appellante hierdoor volledig rolstoel-afhankelijk is. Angenot heeft aangegeven zich vrijwel volledig te kunnen verenigen met de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante, in die zin dat het inderdaad van belang is dat de beensteunen van de zitvoorziening van appellante verstelbaar zijn waardoor zij de stand van de onderbenen kan variëren. De benen hoeven echter niet 4 uur gedurende een 8-urige werkdag in horizontale stand te worden gehouden. Mits er sprake is van een goede zitvoorziening in de vorm van een rolstoel met comfortabele rugleuning en armsteunen en verstelbare beensteunen, ofwel een stoel met deze voorzieningen, moet appellante in staat worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen, aldus Angenot.
3.4. De Raad ziet gelet op alle gegevens en hetgeen door appellante in hoger beroep nog is aangevoerd, geen reden om af te wijken van het in de jurisprudentie van de Raad besloten beginsel dat het oordeel van de onafhankelijke door de bestuursrechter inge-schakelde deskundige wordt gevolgd. Het is immers bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen omtrent de mate van belastbaarheid een beslissend advies te geven.
3.5. De Raad is van oordeel dat de door Angenot vermelde voorzieningen, gelet op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Buskermolen van 26 maart 2008, relatief eenvoudig te realiseren zijn. Nu Buskermolen voorts in deze rapportage genoegzaam heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies, met inachtneming van de genoemde voorzieningen, door appellante te verrichten zijn, is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht de geselecteerde functies aan de onderhavige schatting ten grondslag heeft gelegd.
4. De onder 3.3 tot en met 3.5 vermelde overwegingen hebben de Raad tot de conclusie gebracht dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) W.R. de Vries.
BP