Jurisprudentie
BD9553
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7356 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7356 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht meer op ziekengeld. Niet meer ongeschikt voor zijn arbeid. Geen medische gegevens overgelegd door betrokkene.
Uitspraak
06/7356 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2006, 06/2111 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C. de Jong, advocaat te Schiedam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2008.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. Hogenboom, kantoorgenoot van mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 8 oktober 2005 betrokken geweest bij een bedrijfsongeval in een ballasttank op een zeeschip, waarbij hij brandwonden heeft opgelopen. Hij was daar werkzaam voor [naam bedrijf] als chauffeur en algemeen medewerker via uitzendbureau [naam uitzendbureau].
2.1. Naar aanleiding van de ziekmelding die hierop volgde is appellant op 5 december 2005 en 9 januari 2006 door de arts A.S. Manbodh onderzocht, die tot de conclusie is gekomen dat de brandwonden goed zijn genezen en dat de resterende pijnklachten medisch niet verklaard kunnen worden.
Bij besluit van 19 januari 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat met ingang van 30 januari 2006 geen recht (meer) bestaat op ziekengeld, omdat hij per die datum niet (meer) wegens ziekte of gebrek ongeschikt wordt geacht voor zijn arbeid.
2.2. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Op 24 maart 2006 is appellant in het kader van een hoorzitting onderzocht door bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink, die op 4 april 2006 een rapport heeft uitgebracht. Daarin is aangegeven dat naast de lichame-lijke klachten ook psychische en sociale problemen zijn ontstaan, maar dat de verwijzing naar de RIAGG, de pijnstoornis, de voorgeschreven medicatie, de neusbloeding en de slaapproblemen het verrichten van activiteiten niet in de weg staan.
Bij besluit van 6 april 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
4. In hoger beroep heeft appellant herhaald hetgeen hij tijdens de beroepsprocedure heeft aangevoerd en is door appellant een brief van zijn huisarts G.C.J.M. van Rooij gedateerd op 5 februari 2007, een rapport van gezondheidspsycholoog N.C. Lievaart van Riagg Rijnmond van 6 februari 2007 en een kopie van zijn medische dossier van het Medisch Centrum Rijnmond Zuid overgelegd om zijn standpunt nader te onderbouwen. Tijdens de zitting bij de Raad heeft appellant een rapport van psycholoog en psychotherapeut R.M. Kolkena van 22 februari 2007 overgelegd waarin wordt aangegeven dat mogelijk sprake is van een depressief beeld met PTSS-kenmerken dat al langer bestaat en dat appellant is verwezen naar GGZ Delfland. Daar is appellant vervolgens onderzocht door GGZ-arts N. Tapponi die in een verklaring van 10 augustus 2007 heeft aangegeven dat sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde verstoring van emoties en gedrag.
5. Het Uwv heeft tijdens de zitting gereageerd op de medische stukken en aangegeven dat de medische stukken in het dossier ten tijde in geding wijzen op ‘lichtere’ klachten en geen aanleiding gaven tot het aannemen van beperkingen ten aanzien van arbeid.
6. Aan de Raad ligt de vraag voor of hij de rechtbank volgt in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad overweegt als volgt.
6.1. De Raad ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen reden voor een ander oordeel dan de rechtbank. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens over-gelegd die zijn standpunt onderbouwen dat hij op de datum in geding, 30 januari 2006, wegens ziekte of gebrek niet in staat was om zijn arbeid als chauffeur en algemeen mede-werker te verrichten. De Raad verwijst naar bezwaarverzekeringsarts Weegink die in zijn rapportage van 20 maart 2007 gemotiveerd heeft aangegeven dat de brief van de huisarts van 5 februari 2007, de brief van gezondheidspsycholoog Lievaart van 6 februari 2007 en het medische dossier van Medisch Centrum Rijnmond Zuid geen nieuwe gezichtspunten opleveren ten aanzien van de medische beoordeling ten tijde in geding. Appellant is na het bedrijfsongeval dat plaatsvond op 8 oktober 2005 op 11 oktober 2005 in goede algehele conditie uit het ziekenhuis ontslagen en gezondheidspsycholoog Lievaart heeft bij haar onderzoek op het psychische vlak geen relevante afwijkingen geconstateerd. De Raad is van oordeel dat uit deze gegevens in combinatie met de door appellant tijdens de zitting overgelegde stukken de conclusie kan worden getrokken dat de psychische klach-ten van appellant na de datum in geding wellicht zijn toegenomen, maar dat er ten tijde in geding geen aanwijzingen waren om vanwege psychische problematiek beperkingen voor arbeid aan te nemen.
7. Hetgeen in 6.1. is overwogen leidt tot de slotsom dat de rechtbank het beroep van appellant, gericht tegen de beëindiging van de uitkering ingevolge de Ziektewet per 30 januari 2006, terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) M. Lochs.
BP