Jurisprudentie
BD9551
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5404 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5404 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht meer op ziekengeld. Geen aanleiding om nadere inlichtingen bij de huisarts in te winnen.
Uitspraak
06/5404 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 augustus 2006, 06/975 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.G.J. Raaijmakeers, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J. van de Wiel advocaat te Eindhoven. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1 Appellante, die laatstelijk werkzaam is geweest als champignonplukster, heeft zich per 3 oktober 2005, vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld.
1.2. Appellante is op 29 november 2005 op het spreekuur geweest van een verzekerings-arts, die haar met ingang van 17 december 2005 hersteld achtte.
2. Bij besluit van 16 december 2005 is aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 17 december 2005 geen recht meer had op ziekengeld.
3. Bij besluit van 8 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 december 2005 ongegrond verklaard.
4.1 De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat dit naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijke gemotiveerd. De rechtbank heeft – samengevat – overwogen, dat appellante is gehoord zonder aanwezigheid van een (beëdigd) tolk/vertaler, terwijl uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat zij de Neder-landse taal onvoldoende machtig is. Naar het oordeel van de rechtbank had ook bezwaar-verzekeringsarts H.J.M. Stammers onzorgvuldig gehandeld door geen nadere informatie bij de huisarts en of de behandelend specialisten (psychiater/longarts) op te vragen, terwijl onvoldoende duidelijk was of een – op de hoorzitting aan de orde gestelde – longfoto en/of een psychiatrische behandeling mogelijkerwijs informatie op zou kunnen leveren, die ook van belang zou kunnen zijn voor de medische situatie van appellante ten tijde in geding.
4.2. De rechtbank heeft evenwel grond aanwezig geacht om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe heeft de rechtbank met name betekenis toegekend aan een – in de aangevallen uitspraak ten dele weergegeven – rapport van
3 april 2006 van voornoemde bezwaarverzekeringsarts. Naar het oordeel van de rechtbank was het standpunt van het Uwv dat appellante vanaf 17 december 2005 in staat was haar arbeid te verrichten hiermee alsnog voldoende gemotiveerd.
5. Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank om de rechts-gevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6.1. De Raad heeft het volgende overwogen.
6.2. De grief van appellante dat niet slechts de bezwaarverzekeringsarts maar ook de primaire verzekeringsarts onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de aan de huisarts gevraagde informatie af te wachten alvorens de primaire beslissing af te geven ziet de Raad geen doel treffen. De Raad wijst erop dat de verzekeringsarts blijkens zijn rapport van 3 oktober 2005 op basis van de anamnese en de eigen onderzoeksbevindingen een duidelijk beeld had van de klachten van appellante en dat dus niet op medische gronden – en dit in tegenstelling tot de bezwaarfase – aanleiding bestond om nadere inlichtingen bij de huisarts in te winnen.
6.3. Bezwaarverzekeringsarts Stammers heeft verder in de beroepsfase, te weten in zijn rapport van 3 april 2006, zijn standpunt nader onderbouwd na kennisneming van een alsnog in het geding gebracht huisartsjournaal van 20 februari 2006, hetgeen de rechtbank heeft kunnen brengen tot het oordeel om gebruik te maken van de in artikel 8:72, derde lid van de Awb neergelegde bevoegdheid.
6.4. In een nader rapport van 10 juni 2008 heeft bezwaarverzekeringsarts A. Deitz uiteengezet dat door de primaire verzekeringsarts klachten werden geconstateerd, waarvan ook de huisarts melding heeft gemaakt, maar dat het hier ten dele gaat om klachten die kennelijk op de datum in geding nog niet aan de orde waren. Zo is er geen reden om aan te nemen dat appellante op de datum in geding reeds last had van luchtwegklachten, die haar op dat moment het werk als champignonplukster zouden hebben verhinderd. De Raad ziet verder geen reden voor twijfel aan het standpunt van deze bezwaarverzekeringsarts dat de door de huisarts op 25 november 2005 vermelde angstklachten zijn te relateren aan de op dat moment geuite fysieke klachten en niet kunnen worden gezien als teken van ernstig psychiatrisch lijden.
6.5. De grief dat de bezwaarverzekeringsarts in de beroepsfase ten onrechte geen nadere inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelend sector treft evenmin doel. De Raad onderschrijft in dit verband het door de gemachtigde ter zitting van de Raad ingenomen standpunt dat een onderzoek in die fase van het geding in strijd zou zijn met de goede procesorde.
6.6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen onder 6.2 tot en met 6.5 is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) W.R. de Vries.
BP