Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9544

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6557 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht meer op ziekengeld: niet meer ongeschikt voor haar arbeid.


Uitspraak

06/6557 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2006, 06/341 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 6 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delsecen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door H.J.A. Aerts, juridisch medewerker van voornoemde advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.J. Clerx. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als juridisch secretaresse bij een advocaten-kantoor. Zij heeft zich op 23 mei 2005, vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, ziek gemeld wegens enkel- en heupklachten, ontstaan nadat zij was gevallen. Aan haar is met ingang van deze datum een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. 1.2. Appellante heeft laatstelijk op 4 november 2005 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, die haar per 14 november 2005 hersteld achtte voor haar werk als secretaresse. 2. Bij besluit van 7 november 2005 is aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 14 november 2005 geen recht meer had op ziekengeld. 3. Bij besluit van 16 december 2005 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 7 november 2005 ongegrond verklaard. 4.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekerings-arts. De rechtbank heeft daarbij – samengevat – overwogen dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de klachten van appellante aan de linkerenkel en de pijnklachten van het bewegingsapparaat op diverse plaatsen, hetgeen strookte met de bevindingen van de behandelend orthopedisch chirurg. 4.2. Verder heeft de rechtbank erop gewezen dat de bij appellante gevonden medische afwijkingen volgens de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende verklaring bieden voor de aard en de ernst van de door appellente geuite klachten. De bezwaarverzekeringsarts achtte aannemelijk dat een slijtage achter de knieschrijven pijnklachten kon veroorzaken bij langdurige belasting, veelvuldig buigen, kruipen en traplopen, maar wees erop dat dit geen aspecten waren die in de – in hoofdzaak zittende – functie van appellante voorkwamen. De door appellante ingebrachte medische informatie heeft de rechtbank niet tot het oordeel kunnen brengen dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts geen recht deed aan de beperkingen van appellante. 5.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. 5.2. De in hoger beroep overgelegde brief van 14 november 2007 van psychiater J. Roth, verbonden aan de GGZ-Buitenamstel vormt voor de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel. De Raad wijst erop dat deze brief slechts actuele gegevens bevat en geen informatie omtrent de gezondheidstoestand van appellante rond de datum in geding. Waar voormelde brief verder melding maakt van atypische stemmingsklachten, die goed reageren op inzichtgevende psychotherapie of ook cognitieve gedragstherapie, ziet de Raad geen wezenlijk verschil met het eerder door de bezwaarverzekeringsarts ingenomen standpunt dat er een psychische achtergrond voor de klachten van appellante bestaat. De Raad ziet ook geen reden voor twijfel aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen sprake was van een ernstige depressie, zodat ook geen aanleiding bestaat voor een nader medisch onderzoek. 6. Uit hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) W.R. de Vries. BP