Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9540

Datum uitspraak2008-03-31
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/28969
Statusgepubliceerd


Indicatie

Procesbelang / ten onrechte toegang tot Nederland geweigerd / eiseres had in de gelegenheid moeten worden gesteld om verlenging van haar visum aan te vragen


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 07 / 28969 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 maart 2008 in de zaak van: [Eiseres], geboren op [1949], van Jordaanse nationaliteit, eiseres, gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Amsterdam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. C. de Jongh, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 De ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) belast met de grensbewaking heeft op 4 mei 2007 aan eiseres op grond van artikel 13, juncto artikel 5 van Verordening (EG) nr. 562/2006 (hierna te noemen: Schengengrenscode) de toegang tot Nederland geweigerd. 1.2 Eiseres heeft op 4 mei 2007 tegen de toegangsweigering bij verweerder een administratief beroepschrift ingediend. Bij besluit van 20 juni 2007 heeft verweerder het administratief beroepschrift ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen op 17 juli 2007 beroep ingesteld. 1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 november 2007. Eiseres is niet in persoon verschenen, maar is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 13, eerste lid, Schengengrenscode (SGC) wordt de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd aan de onderdaan van een derde land, indien hij niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorieën personen behoort. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet. 2.2 Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de toegang alleen worden geweigerd in een met redenen omklede beslissing, waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd. De beslissing wordt genomen door een naar nationaal recht bevoegde instantie. Zij is onmiddellijk van toepassing. De met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd, wordt meegedeeld door middel van het standaardformulier in bijlage V, deel B, dat wordt ingevuld door de naar nationaal recht voor de weigering van toegang bevoegde autoriteit. Het ingevulde standaardformulier wordt verstrekt aan de betrokken onderdaan van een derde land, die met behulp van dit formulier de ontvangst van de beslissing tot weigering van de toegang bevestigt. 2.3 In artikel 5, eerste lid, zijn voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden, voor zover hier van belang, neergelegd, die gelden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden: b. indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning; c. het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan in staat zijn deze middelen te verwerven; 2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Eiseres voldoet niet aan de in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b en c, Schengengrenscode, gestelde voorwaarden. Eiseres beschikt niet over een geldig visum voor de aangegeven verblijfsduur. Voorts was eiseres niet in het bezit van voldoende middelen van bestaan voor de duur en vorm van het verblijf. Derhalve is haar de toegang tot Nederland geweigerd. De stelling van eiseres dat bij afgifte van het visum sprake is geweest van een misverstand, kan niet tot een ander oordeel leiden. Evenmin kan de stelling dat de grenswachter ten onrechte niet heeft onderzocht of eiseres in het bezit was van voldoende middelen van bestaan, terwijl zij $ 1050,- aan travellerscheques bij zich had, tot een ander oordeel leiden. Voorts is er geen grond voor het oordeel dat de toegangsweigering disproportioneel is. Er is, met gebruikmaking van artikel 7:17, onder b, Awb afgezien van het horen van eiseres. 2.5 Eiseres heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van het horen van eiseres. Eiseres was bij aankomst op Schiphol wel degelijk in het bezit van een geldig reisvisum. De afwijzingsgrond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, Schengengrenscode bepaalt niet dat een visum, dat niet geldig is voor de gehele door de vreemdeling beoogde verblijfsperiode, daarmee ongeldig is geworden. De ongeldigheid van het visum kan eerst worden tegengeworpen op de dag dat het verloopt. Eventuele toezichtsmaatregelen kunnen dan ook eerst worden getroffen na het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum. De weigering van eiseres om haar ticket om te boeken betekent niet dat zij niet zou hebben willen voldoen aan de verplichting die op grond van de geldigheidsduur van het visum op haar zou rusten. De zorgvuldigheid en artikel 3:2 Awb gebiedt het bestuursorgaan om nader onderzoek te doen en zich er van te vergewissen of eiseres zelf niet wenst mee te werken. Overigens heeft verweerder niet kunnen vaststellen dat eiseres weigerde een retourticket te kopen, nu niet met haar is overlegd maar met haar zoon. Eiseres is niet in de gelegenheid gesteld een ander ticket te kopen. Eiseres had op het moment van haar inreis travellerscheques bij zich ter waarde van $ 1050,-. Hiermee is de inhoud van het proces-verbaal van 4 mei 2007 weersproken. Dit had moeten worden onderzocht. Hoewel de stelling dat verweerder van de juistheid van een proces-verbaal mag afgaan juist is, wordt opgemerkt dat het proces-verbaal is opgemaakt aan de hand van de verklaring van eiseres en niet op basis van onderzoek door de Kmar. Hierop is aangedrongen en een dergelijk onderzoek zou hebben geleid tot het tonen van de travellerscheques. De onderzoeksplicht is dan ook niet in acht genomen. De toegangsweigering is niet proportioneel. De rechtbank overweegt als volgt. [2.6] De rechter is verplicht ambtshalve te toetsen aan voorschriften die van openbare orde zijn, ongeacht of partijen op deze voorschriften een beroep hebben gedaan. Deze ambtshalve toetsing heeft met name betrekking op de beoordeling van -onder meer- ontvankelijkheidsvragen. De rechtbank is verplicht het beroep, met gebruikmaking van artikel 8:70, onder b, Awb niet-ontvankelijk te verklaren indien het procesbelang ontbreekt. [2.7] De rechtbank ziet zich derhalve allereerst gesteld voor de vraag of eiseres belang heeft bij het door haar ingestelde beroep. [2.8] Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd aangegeven dat eiseres belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat een rechterlijk oordeel van belang is bij de beoordeling van het beroep tegen de aan eiseres opgelegde vrijheidsbenemende maatregel. Daarnaast wil eiseres mogelijk om een zelfstandig schadebesluit vragen bij verweerder. [2.9] Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de omstandigheid dat eiseres mogelijk om een zelfstandig schadebesluit wil vragen, geen procesbelang worden aangenomen, nu het hier om een toekomstige gebeurtenis gaat. Het feit dat aan eiseres op 4 mei 2007 een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en daartegen beroep is ingesteld en naar aanleiding van de oplegging van die maatregel een verzoek om schadevergoeding is ingediend, acht de rechtbank een voldoende concreet om aan te nemen dat eiseres belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen de toegangsweigering. [2.10] De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of aan eiseres op goede grond de toegang tot Nederland is geweigerd. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Hierbij is het volgende redengevend. [2.11] Aan eiseres is op 6 april 2007 een Schengenvisum verleend voor de periode van 16 april 2007 tot 8 mei 2007. Binnen deze periode mocht eiseres maximaal 21 dagen in Nederland verbleven. Op 4 mei 2007 is eiseres Nederland ingereisd. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2007 heeft eiseres bij de controle verklaard dat zij het Schengengebied op 23 mei 2007 zou verlaten. Hieruit heeft de Kmar mogen afleiden dat eiseres voornemens was langer in Nederland te verblijven dan de periode van vier dagen waarvoor haar visum op dat moment geldig was. Eiseres heeft deze indruk op geen enkel moment weggenomen. Gelet hierop had eiseres de toegang tot Nederland kunnen worden geweigerd. [2.12] De stelling van eiseres dat zij bij inreis wel degelijk in het bezit was van een geldig Schengenvisum, volgt de rechtbank niet. Hierbij is van belang dat een visum een niet slechts een document vormt op grond waarvan een vreemdeling toegang tot het Schengengebied kan verkrijgen, maar tevens een bewijs van rechtmatig verblijf gedurende de duur van het (voorgenomen) verblijf van de vreemdeling is. Hoewel eiseres over een voor haar inreis geldig visum beschikte, kan niet worden geoordeeld dat dit visum tevens geldig was voor de duur van de door eiseres beoogde periode van verblijf, die mede uit haar ticket en verklaringen kon worden afgeleid. Hierom kan niet worden geoordeeld dat eiseres in het bezit was van een voor de gehele beoogde verblijfsduur geldige periode. [2.13] Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat de eigenlijke reden van de toegangsweigering gelegen zou zijn in de omstandigheid dat haar zoon zou hebben geweigerd het ticket van eiseres om te boeken. Naar het oordeel van de rechtbank gaat eiseres hierbij uit van een onjuiste voorstelling van zaken. Haar werd de toegang geweigerd omdat zij niet in het bezit was van een voor de door haar beoogde periode van verblijf geldig visum. Door de Kmar is eiseres vervolgens in de gelegenheid gesteld om haar ticket om te boeken, zodat zij Nederland zou verlaten op de dag dat de geldigheidsduur van het haar verstrekte visum zou aflopen. Een eventuele weigering van eiseres of haar zoon om hieraan gevolg te geven, doet niet af aan de bevoegdheid van de Kmar om aan eiseres de toegang te weigeren. [2.14] De rechtbank is, ondanks het voorgaande, evenwel van mening dat in het onderhavige geval de toegang niet zonder meer aan eiseres had kunnen worden geweigerd. Hierbij is het volgende van belang. [2.15] Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2007 heeft eiseres verzocht om het aan haar afgegeven visum te verlengen. In hoofdstuk A2/4.3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is opgenomen dat in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden de door één van de Schengenstaten afgegeven visa kunnen worden verlengd door de Visadienst. Ingevolge het in A2/4.3.6 Vc gestelde, dient de vreemdeling daartoe model M5-A in te vullen. Nu eiseres in het bezit was voor een voor haar inreis geldig visum en niet in de gelegenheid is gesteld om middels model M5-A een aanvraag om verlenging van dat visum in te dienen, terwijl zij uitdrukkelijk te kennen had gegeven dit te willen, heeft verweerder eiseres niet zonder meer op grond van artikel 5, aanhef en onder b en c, SGC de toegang kunnen weigeren. Immers, verweerder heeft niet op voorhand kunnen uitsluiten dat eiseres niet aan de voorwaarden voor verlening van toegang zou voldoen, indien zij in de gelegenheid was gesteld een aanvraag om verlenging van haar visum in te dienen. [2.16] Reeds hierom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De overige aangevoerde gronden behoeven geen nadere bespreking. [2.17] Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. [2.18] De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit; 3.3 bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit op het administratief beroep neemt; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiseres. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechtbank, en op 31 maart 2008 het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.