Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9537

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.987/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ondertoezichtstelling van minderjarigen. Voor het laten voortduren van de ondertoezichtstelling blijkt niet langer een wettelijke grondslag aanwezig. Verlenging OTS afgewezen met ingang datum van de beschikking.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 16 juli 2008 Zaaknummer. : 105.012.987/01 Rekestnummer : 558-H-08 Rekestnr. rechtbank : JE RK 07-2966 [appellant], wonende te [woonplaats], verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. I.G.M. van Gorkum, tegen de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag, hierna te noemen: de raad. Als belanghebbende is aangemerkt: de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, kantoor houdende te ’s-Gravenhage, hierna te noemen: Jeugdzorg. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De moeder is op 8 april 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 januari 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage. De raad heeft op 9 mei 2008 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 21 mei 2008, 20 juni 2008, 23 juni 2008 en 24 juni 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 25 juni 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, de advocaat van [de minderjarigen], mr. A.J. Gimmelikhuijsen, de raad en Jeugdzorg. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. [de minderjarigen] zijn in raadkamer gehoord. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de kinderrechter - uitvoerbaar bij voorraad – [de minderjarigen] van 22 januari 2008 tot 22 januari 2009 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen: - [de minderjarige 1], geboren in 1991, hierna te noemen: [de minderjarige 1]; en - [de minderjarige 2], geboren in 1995, hierna te noemen: [de minderjarige 2]; hierna gezamenlijk te noemen: [de minderjarigen]. De vader van [de minderjarige 1] is overleden en de vader van [de minderjarige 2] is onbekend. De moeder oefent het ouderlijk gezag over hen alleen uit. 2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken tot ondertoezichtstelling van [de minderjarigen] af te wijzen. 3. De raad bestrijdt haar beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. 4. Ter toelichting op haar hoger beroep stelt de moeder dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet, dan wel onvoldoende aanwezig zijn en dat niet is vast komen te staan dat de ontwikkeling van [de minderjarigen] wordt bedreigd. Ten eerste stelt de moeder dat er geen gronden voor de ondertoezichtstelling zijn. De problemen omtrent de moeder en [de minderjarigen] zijn verleden tijd. [de minderjarige 1] kampt niet meer met een angststoornis en gaat sinds februari 2008 weer naar school. Doordat de vorige school van [de minderjarige 1] weigerde informatie te verstrekken, was het niet mogelijk voor [de minderjarige 1] om reeds eerder onderwijs te volgen. In korte tijd volgden vele hulpverleners elkaar op, hetgeen een teleurstelling voor [de minderjarige 1] teweeg bracht. Zij heeft daarom zelf contact opgenomen met het Jeugd Interventie Team (hierna te noemen: het JIT). Zij wendt zich direct tot het JIT als zij problemen heeft. Na de behandeling in eerste aanleg heeft [de minderjarige 2] geen woedeaanvallen meer gehad. Overigens wist [de minderjarige 2] zich tijdens deze woedeaanvallen altijd te beheersen. Voorts ondersteunt en begeleidt de moeder haar kinderen waar nodig. De moeder is hooguit bereid te erkennen dat er sprake is van een taalbarrière. Hiervoor volgt zij op dit moment drie dagen per week Nederlandse les. De moeder is dan ook van mening dat alle gestelde doelen reeds in het vrijwillige kader zijn behaald. Voorts stelt de moeder dat indien hulp nodig mocht zijn, zij bereid is om voor [de minderjarige 2] en/of [de minderjarige 1] hulp te zoeken, welke hulp in het vrijwillige kader kan plaatsvinden. Bovendien is Jeugdzorg thans pas twee keer in het gezin aanwezig geweest en kan de door het JIT geboden hulp geen doorgang vinden indien er een ondertoezichtstelling is uitgesproken. Ter terechtzitting heeft de moeder verklaard dat zij hoopt dat haar zoon zich vanaf de zomer weer in het gezin in Nederland zal vestigen. 5. De raad stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling in het belang van [de minderjarigen] is om passende hulpverlening in gang te zetten, hierbij te coördineren en de moeder te begeleiden in de opvoeding. [de minderjarige 1] wordt sinds maart 2005 begeleid door de Jeugdreclassering. Zij heeft zich hierbij onttrokken aan de verplichte hulp van de reclassering. Ook ging zij niet naar school. De raad ziet een positieve ontwikkeling bij [de minderjarige 1] doordat zij weer naar school gaat, doch de zorg van de raad blijft of deze positieve ontwikkeling zal voortduren. Ook acht de raad het van belang dat zij behandeld wordt voor haar angststoornis. Zij lijkt thans open te staan voor hulpverlening, maar aangezien de hulp vanuit het JIT bijna is afgerond, is de raad van mening dat het van groot belang is dat een gezinsvoogd toezicht houdt op de verdere ontwikkelingen van [de minderjarige 1] en dat de gezinsvoogd haar hierbij tracht te begeleiden. Ook dient er onderzoek gepleegd te worden naar de achterliggende problematiek van de angststoornis. [de minderjarige 2] vertoont al gedurende drie jaren op school opvliegend en woedend gedrag. Hoewel [de minderjarige 2] met behulp van school een manier lijkt te hebben gevonden om met haar woede om te gaan, maakt de raad zich zorgen omdat er geen initiatief is genomen om de reden voor haar woede te achterhalen. De moeder bagatelliseert haar problemen en lijkt geen vrijwillige hulpverlening te willen aanvaarden of te kunnen vinden. Zij heeft een belaste voorgeschiedenis. Deze problematiek speelt thans niet meer, maar de raad is van mening dat haar belaste verleden toch de nodige weerslag op de moeder heeft. De raad is dan ook van mening dat - ondanks de positieve ontwikkelingen en inzet - het nog te vroeg is om de hulpverlening geheel in het vrijwillige kader te laten plaatsvinden. Een ondertoezichtstelling kan er mede voor zorgen dat de positieve lijn wordt vastgehouden. 6. Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard dat er geen zorgen zijn omtrent [de minderjarige 2]. Wel zijn er zorgen over [de minderjarige 1] omdat zij in de afgelopen 3,5 week veel lessen van school heeft verzuimd. Gedurende de vorige schoolperiode was er overigens geen bovenmatig verzuim. Daarnaast zijn er volgens Jeugdzorg communicatieproblemen tussen de school en de moeder omdat de moeder de Nederlandse taal niet machtig is. De eventuele terugkeer van [de zoon] in het gezin ziet Jeugdzorg als een risicofactor. 7. De advocaat van [de minderjarigen] heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de moeder. 8. Het hof stelt voorop dat ter toetsing voorligt de vraag of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of, naar is te voorzien, zullen falen. 9. Uit de aan het hof overgelegde stukken, waaronder het raadsrapport van 5 december 2007, en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken. In het verleden is er sprake geweest van huiselijk geweld door de vader van [de minderjarige 2]. [de minderjarige 1] heeft deze mishandelingen gezien. In deze periode is de moeder naar verschillende blijf-van-mijn-lijfhuizen gevlucht. In 1997 heeft [de minderjarige 2] twee jaar bij haar familie in Marokko gewoond. De moeder heeft toen met [de minderjarige 1] een periode bij haar familie in Frankrijk gewoond. Op 20 april 2004 heeft [de minderjarige 1] opzettelijk brand gesticht. Sindsdien is zij begeleid door de jeugdreclassering door middel van de maatregel van Hulp en Steun. In 2006 is uit onderzoek gebleken dat [de minderjarige 1] leed aan een angststoornis en bleek er sprake te zijn van een ouder-kind problematiek; de relatie tussen de moeder en [de minderjarige 1] is op dat moment bestempeld als symbiotisch. [de minderjarige 1] is in die periode geruime tijd niet naar school gegaan. [de minderjarige 1] heeft vervolgens zelf om hulp gevraagd bij het JIT, nadat de hulpverlening vanuit de jeugdreclassering niet goed verliep. Dit traject is, blijkens de brief van het JIT van 5 juni 2008, op 25 januari 2008 positief afgerond. Op dat moment is de nazorg ingegaan. [de minderjarige 1] heeft onweersproken verklaard dat zij - als zij hulp nodig heeft - hulp bij het JIT zal vragen. Zo heeft zij om advies gevraagd betreffende een stageplek voor haar opleiding. Sinds 6 februari 2008 gaat zij weer naar school en heeft zij geen last meer van de angststoornis. De actuele zorgen omtrent [de minderjarige 1] betreffen dus enkel het schoolverzuim in de afgelopen 3,5 week. Ter zitting is gebleken dat de moeder van dit verzuim op de hoogte is. [de minderjarige 1] was ziek, aldus de moeder. Blijkens de brief van de leerkracht van [de minderjarige 2] van 23 juni 2008 heeft zij in het verleden last gehad van woedeaanvallen op school. Thans heeft zij hier geen last meer van. Volgens Jeugdzorg zijn er ook geen zorgen meer over haar. 10. Gelet op de bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de continuïteit in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarigen] voldoende gewaarborgd is. De wettelijke grond voor een ondertoezichtstelling (de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van [de minderjarigen]) zijn naar het oordeel van het hof thans niet aanwezig. 11. Het hof ziet in hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen geen aanleiding om de ondertoezichtstelling te laten voortduren tot 22 januari 2009. Het hof zal de ondertoezichtstelling van [de minderjarigen] per heden opheffen. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarigen] met ingang van 16 juli 2008; wijst het inleidende verzoek van de raad af voor zover het een ondertoezichtstelling betreft met ingang van 16 juli 2008; bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, van Leuven en van Montfoort, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2008.