Jurisprudentie
BD9534
Datum uitspraak2008-06-18
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers276942 / HA ZA 07-208
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers276942 / HA ZA 07-208
Statusgepubliceerd
Indicatie
Invordering kosten bestuursdwang (hennepkwekerij). Verhouding tot bestuursrechtelijke procedure, nu besluit tot toepassing bestuursdwang nog geen formele rechtskracht heeft. Omvang kosten verbonden aan toepassing bestuursdwang.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 276942 / HA ZA 07-208
Uitspraak: 18 juni 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposant],
wonende te Rotterdam,
opposant,
procureur mr. J.J.A. Bosch,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
geopposeerde,
procureur mr. R.W. van Harmelen.
Partijen worden hierna aangeduid als "[opposant]" respectievelijk "de gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- verzetdagvaarding d.d. 12 januari 2007, met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 23 mei 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 22 augustus 2007;
- brief van 18 september 2007 van de procureur van de gemeente, met bijlagen;
- brief van 16 oktober 2007 van de procureur van [opposant];
- akte aan de zijde van [opposant];
- antwoordakte, met productie.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [opposant] is huurder van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2 Op 2 september 2005 hebben ambtenaren van de gemeente in de woning een hennepkwekerij aangetroffen. Op diezelfde dag heeft de gemeente de hennepkwekerij door middel van bestuursdwang doen ontmantelen.
2.3 De ontmanteling van de hennepkwekerij is in opdracht van de gemeente uitgevoerd door de Roteb. Voorafgaande aan de werkzaamheden heeft een medewerker van Eneco in de woning de elektriciteit afgesloten. De uit de woning afgevoerde zaken zijn vernietigd in de afvalverbrandingsinstallatie AVR. De Roteb, Eneco en AVR hebben rapportages opgesteld in verband met deze werkzaamheden. Ten aanzien van de gang van zaken blijkt daaruit het volgende:
- de telefonische melding van de hennepkwekerij kwam binnen om 15.45 uur;
- medewerkers van de Roteb waren om 16.15 uur ter plaatse;
- de medewerker van Eneco was om 16.50 uur ter plaatse;
- nadat deze de elektriciteit had uitgeschakeld gingen de Roteb-medewerkers de woning binnen;
- de ontmanteling van de kwekerij duurde tot 20.30 uur;
- het wegen van de weggenomen zaken ten behoeve van de vernietiging duurde van 20.46 uur tot 21.01 uur;
- de werkzaamheden eindigden om 21.30 uur.
2.4 De gemeente heeft het besluit tot toepassing van bestuursdwang op 12 oktober 2005 op schrift gesteld en aan [opposant] bekendgemaakt. In dit besluit heeft de gemeente [opposant] tevens bericht dat de kosten van de bestuursdwang op hem zullen worden verhaald.
2.5 [opposant] heeft tegen het besluit van 12 oktober 2005 bezwaar gemaakt. De gemeente heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft [opposant] beroep ingesteld bij de rechtbank, welk beroep is afgewezen. [opposant] heeft van deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Op dit hoger beroep is nog niet beslist.
2.6 De Roteb heeft voor haar werkzaamheden een bedrag van € 3.193,87 exclusief BTW in rekening gebracht. Daartoe behoren onder andere de kosten van een milieukundig uitvoerder (uurtarief: € 71,25) en drie milieutechnisch uitvoerders (uurtarief: € 47,50) gedurende 5,75 uur, vermeerderd met een gemiddelde onregelmatigheidstoeslag van 75%.
2.7 Bij brief van 18 oktober 2005 heeft de gemeente [opposant] aangeschreven tot betaling binnen dertig dagen van het door de Roteb gefactureerde bedrag, vermeerderd met 15% beheerskosten en BTW. Het bedrag van de bij [opposant] in rekening gebrachte kosten beloopt aldus € 4.370,82.
2.8 [opposant] heeft niet betaald. Op 16 juni 2006 heeft de gemeente een dwangbevel tegen [opposant] uitgevaardigd. Het dwangbevel is op 6 december 2006 bij deurwaardersexploit aan [opposant] betekend. Het exploit vermeldt het onder 2.7 genoemde bedrag, vermeerderd met onder meer € 655,62 ter zake van invorderingskosten.
3 De vordering
De vordering luidt – verkort weergegeven – om [opposant] te ontheffen van de veroordeling tot betaling van het bedrag van € 4.370,82, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het verzet.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [opposant] aan zijn verzet de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Er bestaat geen wettelijke grondslag voor het bij [opposant] in rekening brengen van de gevorderde kosten.
3.2 De met de ontmanteling van de hennepkwekerij belaste personen zijn niet de op de berekening van de gemeente vermelde 5,75 uren, maar slechts maximaal drie uren in de woning werkzaam geweest. Die werkzaamheden zijn begonnen om 17.00 uur.
3.3 Ten onrechte brengt de gemeente een toeslag op de personeelskosten van 75% bij [opposant] in rekening.
3.4 Het is niet redelijk dat de gemeente de reistijd en de tijd gemoeid met het wachten op de functionaris van Eneco bij [opposant] in rekening brengt. Bovendien heeft de gemeente de kosten voor het opstellen van de rapportage dubbel in rekening gebracht.
3.5 Eén medewerker was voldoende voor de vernietiging van de weggenomen planten en apparatuur bij de AVR.
3.6 De hennepkwekerij was kleiner van omvang dan door de gemeente gesteld.
3.7 De in rekening gebrachte verwerkingskosten van de AVR zijn veel te hoog.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [opposant] in de kosten van het geding.
De gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Artikel 5:25 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vormt de wettelijke grondslag voor de vordering van de aan de toepassing van bestuursdwang verbonden kosten.
4.2 De ontmanteling van de hennepkwekerij heeft in totaal 5,75 uur geduurd. Binnen dat tijdsbestek vallen niet alleen de feitelijke opruimwerkzaamheden in de woning, maar ook de tijd gemoeid met verwerking van de melding, het wachten op het veiligstellen van de woning door de Eneco-functionaris, het vernietigen van de afgevoerde materialen en de ritten naar de verschillende locaties.
4.3 Het hanteren van een toeslag van 75% is gerechtvaardigd, nu bij de ontmanteling van hennepkwekerijen in veel gevallen sprake is van inzet van personeel buiten de reguliere werktijden. Om die reden wordt standaard gewerkt met een gemiddelde onregelmatigheidstoeslag van 75%.
4.4 Van het dubbel in rekening brengen van de rapportagekosten is geen sprake.
4.5 De aanwezigheid van meerdere medewerkers bij de ontmanteling van een hennepkwekerij is gerechtvaardigd vanwege de spoedeisendheid van dergelijke ontmantelingen, de veiligheid van de medewerkers en het voorkomen van ontvreemding van voor een kwekerij benodigde materialen.
4.6 Uit de rapportage van de Roteb blijkt de omvang van de hennepkwekerij, hetgeen wordt bevestigd door foto’s van de ontmanteling.
4.7 De door de Roteb gefactureerde verwerkingskosten van de AVR zijn alleszins redelijk.
5 De beoordeling
5.1 [opposant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de bestuursrechter inzake de beslissing op het bezwaar tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang. [opposant] heeft onweersproken gesteld dat op dat hoger beroep nog niet is beslist. De rechtbank kan in de onderhavige procedure dus niet uitgaan van de formele rechtskracht van het oorspronkelijke bestuursdwangbesluit en de beschikking op bezwaar. In een zodanig geval kunnen de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat de burgerlijke rechter – om mogelijk tegenstrijdige beslissingen te voorkomen – zijn uitspraak aanhoudt totdat in het bestuursrechtelijke traject een onherroepelijke beslissing is gegeven. Voor een dergelijke aanhouding zal met name grond bestaan als te verwachten valt dat bij die beslissing het besluit tot toepassing van bestuursdwang zal worden vernietigd (HR 7 april 1995, NJ 1997, 166). Of vernietiging valt te verwachten, dient de burgerlijke rechter summierlijk te onderzoeken (HR 19 januari 2001, NJ 2001, 324).
5.2 In het onderhavige geval hebben partijen zich nog niet uitgelaten over de vraag of het hoger beroep van [opposant] bij de bestuursrechter een redelijke kans van slagen heeft. Tot het procesdossier behoren bovendien niet alle processtukken van de bestuursrechtelijke procedure. De rechtbank is daarom thans niet in staat de kans van slagen van het hoger beroep van [opposant] (summierlijk) te onderzoeken. De rechtbank zal daarom [opposant] gelegenheid geven zich bij akte uit te laten over deze kans van slagen, waarna de gemeente bij antwoordakte zal kunnen reageren. Het staat partijen vrij bij die gelegenheid de processtukken van de bestuursrechtelijke procedure in het geding te brengen. De rechtbank zal op grond van de bij deze aktes ingenomen stellingen beoordelen of aanleiding bestaat de uitspraak in de onderhavige procedure aan te houden.
5.3 Voor het geval geen aanleiding bestaat de uitspraak aan te houden, op de grond dat vernietiging niet valt te verwachten, dan wel voor het geval na aanhouding blijkt dat het besluit tot toepassing van bestuursdwang formele rechtskracht heeft verkregen, overweegt de rechtbank ten aanzien van het verzet van [opposant] reeds het volgende.
5.4 Bij de beoordeling van bezwaren van [opposant] tegen de door de gemeente in rekening gebrachte kosten moet uitgangspunt zijn dat [opposant] de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd is. Dit is slechts anders indien de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen (artikel 5:25 Awb). Gelet op dit wettelijke kader begrijpt de rechtbank de stellingen van [opposant] aldus dat om de onder 3.1-3.7 genoemde redenen de kosten van de bestuursdwang redelijkerwijs niet (geheel) voor zijn rekening dienen te komen. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan [opposant] feiten te stellen en zonodig te bewijzen die moeten leiden tot de conclusie dat van deze uitzonderingssituatie sprake is. In dit licht overweegt de rechtbank als volgt.
5.5 Uit het overwogene onder 5.4 volgt dat de wettelijke grondslag voor de invordering van de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang wordt geboden door artikel 5:25 Awb. Onjuist is dus de stelling van [opposant] dat een wettelijke grondslag ontbreekt.
5.6 Anders dan [opposant] kennelijk meent, gaat het bij de door de overtreder verschuldigde kosten niet slechts om de kosten gemoeid met de feitelijke werkzaamheden in de woning. Het gaat om de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, en daartoe behoren alle directe kosten van feitelijk optreden door of vanwege het desbetreffende bestuursorgaan in verband met die bestuursdwang. Het betreft hier dus ook de kosten gemoeid met onder meer de verwerking van de telefonische melding, het opstellen van de rapportages, de vernietiging van de weggenomen zaken en de ritten naar de verschillende locaties.
5.7 De gemeente heeft onweersproken gesteld dat de werkzaamheden in verband met de ontmanteling van de hennepkwekerij in totaal hebben geduurd van 15.45 uur tot 21.30 uur. Begin- en eindtijd staan daarmee vast. [opposant] is de daarmee gemoeide kosten in beginsel verschuldigd. Hieruit volgt dat de exacte duur van de werkzaamheden in de woning in het midden kan blijven. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat – zoals uit de stellingen van [opposant] volgt – die werkzaamheden om 20.00 uur eindigden in plaats van het door de gemeente gestelde tijdstip van 20.30 uur, dan nog is [opposant] in beginsel de kosten tot 21.30 uur verschuldigd. Vast staat immers dat de totale werkzaamheden in verband met de ontmanteling tot laatstgenoemd tijdstip hebben geduurd. Verschuldigdheid van de kosten zou alleen dan niet aan de orde zijn indien zou moeten worden aangenomen dat de kosten van de met de ontmanteling belaste medewerkers na 20.00 uur vanwege de aard van hun bezigheden redelijkerwijs niet voor rekening van [opposant] gebracht kunnen worden. Dat van dergelijke bezigheden sprake zou zijn, is evenwel gesteld noch gebleken. Integendeel: uit de niet door [opposant] betwiste weegbrief en vernietigingsverklaring van de AVR blijkt dat het wegen van de uit de woning weggenomen zaken pas is begonnen om 20.46 uur en heeft geduurd tot 21.01 uur.
5.8 Uit hetgeen is overwogen onder 5.7 volgt dat nadere bewijsvoering ter zake van het einde van de werkzaamheden in de woning niet aan de orde is. Om die reden passeert de rechtbank het hierop betrekking hebbende bewijsaanbod van [opposant].
5.9 Met betrekking tot de tijd gemoeid met het wachten van de Roteb-medewerkers op de komst van de Eneco-medewerker overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat de Roteb-medewerkers ongeveer 45 minuten hebben moeten wachten voordat zij konden beginnen met het ontruimen van de hennepkwekerij. De gemeente heeft immers onweersproken gesteld dat de Roteb-medewerkers om 16.15 uur ter plaatse waren, dat de Eneco-medewerker om 16.50 uur arriveerde om de woning veilig te stellen en dat pas daarna de Roteb-medewerkers de woning zijn binnengegaan. Dat de Roteb-medewerkers op het veiligstellen van de woning hebben gewacht acht de rechtbank op zichzelf gerechtvaardigd, gelet op de onweersproken stelling van de gemeente dat deze gang van zaken verband houdt met de veiligheid van de medewerkers. De kosten gemoeid met de wachttijd die daarbij kan ontstaan omdat medewerkers van verschillende organisaties ter plaatse moeten zijn, behoren tot de kosten verbonden aan de bestuursdwang. Een wachttijd van drie kwartier overschrijdt naar het oordeel van de rechtbank nog niet de grenzen van hetgeen redelijkerwijs voor rekening van de overtreder gebracht kan worden, te meer niet nu binnen die wachttijd ook de tijd valt die de Eneco-medewerker nodig heeft gehad voor het veiligstellen van de woning. De rechtbank passeert daarom de stelling van [opposant] dat de wachttijd niet bij hem in rekening gebracht kan worden.
5.10 Voorts stelt [opposant] dat één persoon volstond voor de vernietiging van de weggenomen zaken, zodat hij – zo begrijpt de rechtbank zijn stelling – de kosten van de andere bij de vernietiging betrokken Roteb-medewerkers redelijkerwijs niet is verschuldigd. De gemeente betwist dit. De rechtbank begrijpt de in dit verband door de gemeente gegeven onderbouwing aldus, dat ongeacht de omvang van de hennepkwekerij de aanwezigheid van vier medewerkers nodig is om de in 4.5 genoemde redenen. Op deze stellingen heeft [opposant] slechts gereageerd met herhaling van zijn stelling dat hij de inzet van het totaal aantal medewerkers betwist. In het licht van de concrete betwisting door de gemeente heeft [opposant] aldus zijn stelling onvoldoende onderbouwd. De rechtbank stelt dan ook vast dat niet is gebleken van feiten die moeten leiden tot de conclusie dat [opposant] de kosten gemoeid met de inzet van vier personen redelijkerwijs niet verschuldigd zou zijn.
5.11 Ook stelt [opposant] dat de door de gemeente in rekening gebrachte toeslag van 75% op de kosten van de ingezette medewerkers niet gerechtvaardigd is. De gemeente betwist dit, ter onderbouwing waarvan zij wijst op de onder 4.3 weergegeven redenen voor het hanteren van deze toeslag. De rechtbank acht niet onredelijk dat de gemeente bij de ontruiming van hennepkwekerijen een standaardpercentage inzake de gemiddelde onregelmatigheidstoeslag hanteert. De daarmee gemoeide kosten behoren dus tot de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang. Dat geldt in het onderhavige geval te meer, nu een groot deel van de werkzaamheden plaatsvond in de avonduren. [opposant] heeft geen feiten gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat niettemin de kosten van de toeslag in redelijkheid niet voor zijn rekening zouden moeten komen. Hij is die kosten dus verschuldigd.
5.12 Ter comparitie heeft [opposant] gesteld dat de gemeente de kosten van het opstellen van de rapportage tweemaal in rekening heeft gebracht, namelijk zowel bij de uren van de medewerkers als bij separate kostenpost. Bij brief van 18 september 2007 heeft de gemeente zulks betwist door te stellen dat uitsluitend de separate kostenpost betrekking heeft op de rapportage. Bij daarop volgende akte is [opposant] niet op dit punt teruggekomen, zodat aangenomen moet worden dat hij deze stelling niet langer aan zijn vordering ten grondslag legt.
5.13 Ten slotte stelt [opposant] dat de hennepkwekerij kleiner van omvang was dan door de gemeente gesteld en tevens dat de in rekening gebrachte verwerkingskosten van de AVR te hoog zijn. [opposant] heeft deze stellingen evenwel niet met feiten onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
5.14 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden tot na de onder 5.2 bedoelde aktewisseling.
6 De beslissing
De rechtbank,
in oppositie
verwijst de zaak naar de rol van 30 juli 2008 voor het nemen van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 5.2 aan de zijde van [opposant], waarop de gemeente kan reageren bij antwoordakte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1694