Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9531

Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.011.362/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Omgang tussen kind en zijn biologische vader ontzegd. Geen onderscheid tussen biologische vader en juridische vader in toetsingsgronden op grond van artikel 8 EVRM.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 9 juli 2008 Zaaknummer : 105.011.362/01 Rekestnummer : 790-R-07 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-1264 [appellant], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. M.S.C. Leistra, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. W.P. den Hertog. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 19 juni 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2007. De vrouw heeft op 29 november 2007 een verweerschrift ingediend. Op 11 juni 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.P.T. Posthuma, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.D. van Velthoven en de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Rotterdam. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2005. - Bij de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2005 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de raad verzocht om een onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de omgang met de hierna nader te noemen minderjarige en de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen. -Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met de hierna nader te noemen minderjarige afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de omgang tussen de man en de [de minderjarige], geboren in 1998 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [de minderjarige]. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft ook bij haar. De man heeft [de minderjarige] niet erkend. Tussen partijen staat vast dat de man de biologische vader is. 2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een omgangsregeling als volgt vast te stellen: A. gedurende twee dagen per week gedurende twee uur, welke dagen en uren het hof zal bepalen zoals zij vermeent te behoren; B. na ommekomst van zes weken de omgang uit te breiden naar een contact van eenmaal per week op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur; C. nadat de regeling onder A. en B. zes maanden heeft gelopen, de omgang vast te stellen op een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.00 uur, althans een forensisch deskundige te benoemen teneinde te proberen partijen in onderling overleg tot afspraken over het contact te laten komen en meer subsidiair de vrouw te verplichten elk kwartaal een (recente) foto van [de minderjarige] op te sturen en de man te informeren over zijn leven. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het beroep van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. 3. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de weigerachtige houding van de vrouw als aanleiding heeft gezien omgang tussen de man en [de minderjarige] af te wijzen. De rechtbank had niet het advies van de raad moeten volgen. Uit het onderzoek van de raad is namelijk gebleken dat het de vrouw is die de omgang tussen de man en [de minderjarige] in de weg staat. De vrouw heeft geen aannemelijke redenen voor haar verzet tegen de omgangsregeling gegeven. De door de vrouw genoemde angsten zijn volgens de man ook niet voldoende aannemelijk gemaakt. Er zijn geen aangiften van mishandeling. Daarbij komt dat partijen reeds vier jaren geen contact meer met elkaar hebben. De man heeft de vrouw de laatste jaren met rust gelaten. Toch wendt de vrouw deze angsten voor zodat de omgang niet kan plaatsvinden. Indien de angsten toch reëel mochten blijken, dan meent de man dat zij deze angsten in het belang van haar zoon onder ogen moet zien. Voorts betwist de man dat hij niet eerlijk is geweest over het feit dat hij ten tijde van de relatie gehuwd was. De relatieproblemen tussen hem en de vrouw dienen ook niet te leiden tot problemen tussen de man en de minderjarige. De weerstand die bij [de minderjarige] bestaat, kan volgens de man enkel worden verklaard door de invloed van de vrouw. Naast het belang van [de minderjarige] om contact te hebben met de man bestaat daarnaast ook het belang om contact te kunnen hebben met zijn halfbroers. Ter terechtzitting heeft de man gesteld dat er wel degelijk sprake is van family life. Volgens de man heeft de rechtbank dit reeds bij de tussenbeschikking van 27 oktober 2005 vastgesteld. Voorts is de man van mening dat de vraag of omgang mogelijk is niet getoetst dient te worden aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377f BW, maar aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a BW. Ook stelt de man dat hij tot november 2003 regelmatig contact heeft gehad met [de minderjarige]. Hij paste op hem, leerde hem fietsen en zwemmen, gedurende ongeveer vier à vijf dagen per week. Dit vond volgens de man niet enkel achter het huis van de vrouw plaats, maar ook binnenshuis. Ten aanzien van zijn gewelddadige gedrag stelt de man dat hij enkel in voorarrest heeft gezeten, maar niet is veroordeeld. Hij betwist gewelddadig te zijn. 4. De vrouw stelt zich allereerst op het standpunt dat de man niet in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige] staat. [de minderjarige] is verwekt op een moment dat de man zich toegang had verschaft tot de woning en zich met geweld aan de vrouw had opgedrongen. De vrouw, die in de veronderstelling was dat zij geen kinderen kon krijgen na een - in opdracht van de man gepleegde - abortus, merkte pas na vijf maanden dat zij zwanger was. De man is niet bij de zwangerschap en de geboorte betrokken geweest. De man en [de minderjarige] hebben inmiddels ruim vier jaar geen contact gehad. De man heeft gedurende een langere periode tegenover de vrouw verzwegen dat hij gehuwd was. De vrouw heeft [de minderjarige] vanaf zijn geboorte alleen opgevoed. Nog steeds is de vrouw bang voor de man. Hij vertoont volgens de vrouw onvoorspelbaar en gewelddadig gedrag, wat ook blijkt uit zijn verklaring in het raadsrapport. De vrouw meent dat zij geen behandeling behoeft voor deze angst of dat zij verantwoording moet afleggen. Zij stelt zich voorts op het standpunt dat omgang niet in het belang is van [de minderjarige]. De nieuwe partner van de vrouw ziet hij als zijn vader. Deze man verzorgt hem en voedt hem nu ook al gedurende vier jaren op. De vrouw is dan ook van mening dat [de minderjarige] er recht op heeft dat hij zijn ongestoorde en rustige leven op dezelfde wijze kan continueren. Het belang van [de minderjarige] verzet zich volgens de vrouw tegen toewijzing van de verzoeken van de man. Ter terechtzitting heeft de vrouw gesteld dat de vraag of omgang mogelijk is, getoetst dient te worden aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377f BW. Met [de minderjarige] gaat het thans goed, ook op school. Hij voetbalt en volgt karatelessen. 5. De raad heeft ter zitting verklaard dat een omgangsregeling voor [de minderjarige] met de man thans erg belastend zal zijn. Ook blijkens het rapport van de raad van 22 november 2006 is volgens de raad de grootste geconstateerde belemmering dat er onrust bij [de minderjarige] zal ontstaan indien er invulling zal worden gegeven aan de omgangsregeling. [de minderjarige] zal daarbij onnodig gemanoeuvreerd worden in een loyaliteitsconflict. Hierdoor zal zijn verdere ontwikkeling stagneren. Van belang is dan ook de voortgang in zijn leven. De raad acht een omgangsregeling dan ook niet in het belang van [de minderjarige]. Ontvankelijkheid 6. Het meest verstrekkende verweer van de vrouw is dat tussen de minderjarige en de man geen family life (meer) zou bestaan, zulks vanwege de omstandigheid dat er inmiddels al ruim vier jaar geen contact meer bestaat tussen hen. Vast staat dat er sprake was van family life. De vrouw is niet in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikking van de rechtbank van 17 oktober 2005, waarin is vastgesteld dat omgangscontacten tussen de man en de minderjarige plaatsvonden. Het feit dat er gedurende een periode van ruim vier jaren daarna geen omgang heeft plaatsgevonden, leidt er, in het licht van de omstandigheden zo als aan het hof gepresenteerd, niet toe dat dit family life heeft opgehouden te bestaan. De man is mitsdien ontvankelijk in het hoger beroep. De omgang 7. Het hof dient bij een verzoek op de voet van artikel 1:377f BW tot het treffen van een omgangsregeling met de biologische vader die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind te onderzoeken of zich een van de in artikel 1:377a, derde lid, BW vermelde ontzeggingsgronden voordoet. In het licht van artikel 8 EVRM is een onderscheid tussen de biologische vader en de juridische vader, zoals voortvloeit uit artikel 1:377f lid 1 BW, niet langer gerechtvaardigd. 8. Het hof stelt vast dat de relatie die de man in het verleden, reeds gelegen vóór 2004, met de minderjarige heeft onderhouden, bestond uit losse incidentele contacten, aanvankelijk gebaseerd op de relatie die tussen de man en de vrouw heeft bestaan. Na het verbreken van die relatie was er omgang, volgens de man op basis van een afspraak met de vrouw, volgens de vrouw op basis van door de man opgedrongen en afgedwongen verzoeken, waar zij eind 2003 een einde aan maakte. De man heeft een verzoek tot het vastleggen van een omgangsregeling in april 2005 ingediend. Het hof is uit het raadsrapport van 22 november 2006 en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat er onrust bij [de minderjarige] zal ontstaan indien er thans invulling wordt gegeven aan een omgangsregeling. Dit komt onder meer doordat de vrouw zich zeer afwijzend opstelt tegenover de man en [de minderjarige] zich loyaal opstelt ten opzichte van haar. De vrouw is nog steeds zeer angstig voor de man. Op dit moment ontwikkelt [de minderjarige] zich zeer goed. Deze ontwikkeling zal, zo blijkt uit het raadsonderzoek, stagneren indien hij knel komt te zitten in een loyaliteitsconflict dat bij omgang zal ontstaan. Het hof is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat zwaarwegende belangen zich verzetten tegen de omgang tussen de man en [de minderjarige]. Informatieregeling 9. Meer subsidiair verzoekt de man de vrouw te verplichten elk kwartaal een (recente) foto van [de minderjarige] op te sturen en de man te informeren over het leven van [de minderjarige]. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waarom het belang van [de minderjarige] zich hiertegen verzet, en oordeelt dan ook dat het belang van [de minderjarige] niet geschaad zal worden door het enkele verstrekken van schriftelijke informatie en een recente (pas)foto. Het hof acht een informatievoorziening van twee keer per jaar in dit geval in overeenstemming met het belang van [de minderjarige]. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking; ontzegt de man het recht op omgang met [de minderjarige]; bepaalt een informatieregeling ten behoeve van de man met betrekking tot [de minderjarige], inhoudende dat de vrouw eens per half jaar schriftelijk informatie zal verschaffen over zaken die [de minderjarige] aangaan en daarbij een recente (pas)foto zal toezenden; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, van Leuven en van der Kuijl, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2008.