Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9530

Datum uitspraak2008-06-25
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.767/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verblijfplaats kind bij verhuizing van de moeder naar het buitenland (Singapore). Opvoedingssituatie en verandering van de aard van het family life.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 25 juni 2008 Zaaknummer : 105.012.767/01 Rekestnummer : 338-R-08 Rekestnr. rechtbank : 65040 / FA RK 06-7781 en 66335 / FA RK 06-8261 [appellant], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. K. Aantjes, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. L.Ph.J. Baron van Utenhove. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vader is op 29 februari 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 5 december 2007. De moeder heeft op 14 mei 2008 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de vader zijn bij het hof bij faxbericht op 20 mei 2008 aanvullende stukken ingekomen. Bij faxbericht van 19 mei 2008 heeft de procureur van de moeder medegedeeld dat de moeder zelf niet ter zitting zal verschijnen, maar dat zij zich zal laten vertegenwoordigen door haar advocaat, mr. J.W.A. van Dommelen. De Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad, heeft het hof bij brief van 9 april 2008, met als bijlage het raadsrapport van 7 augustus 2007, laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen. Op 28 mei 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Hartman, de advocaat van de moeder en de raad. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht van 8 november 2006, de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 13 december 2006 en de bestreden beschikking. - Bij de bovengenoemde beschikking van 8 november 2006 heeft de kinderrechter de raad verzocht een onderzoek in te stellen, te rapporteren en de kinderrechter te adviseren omtrent de consequenties voor [de minderjarige] indien zij in Singapore, en derhalve ver weg van haar vader, verblijft en, voor het geval [de minderjarige] naar Singapore gaat, hoe de omgangsregeling met haar vader dan ingevuld dient te worden. Voor het overige is de zaak aangehouden. - Bij de bovengenoemde beschikking van 13 december 2006 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] bepaald en voor het overige de zaak aangehouden. - Bij de – opvolgende – bestreden beschikking heeft de rechtbank de verblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald en voorts bepaald dat zij de woonplaats van de moeder zal volgen. Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] bepaald, inhoudende dat [de minderjarige] gedurende tweemaal per jaar naar Nederland zal reizen en daar gedurende vier weken bij de vader zal verblijven en dat de vader door de moeder financieel in de gelegenheid wordt gesteld viermaal per jaar naar Singapore te reizen om aldaar contact te hebben met [de minderjarige]. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de verblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2002, hierna te noemen [de minderjarige] alsmede de omgang tussen haar en de vader. 2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende: a. het verzoek van de moeder om haar toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar Singapore te vertrekken en aldaar bij de moeder haar verblijfplaats te hebben, onder de voorwaarde dat [de minderjarige] gedurende twee weken per jaar in Nederland verblijft opdat zij omgang met haar vader kan hebben, alsnog af te wijzen; b. het verzoek van de moeder om een omgangsregeling te bepalen tussen de vader en [de minderjarige] van een weekend per veertien dagen en voorts gedurende de feestdagen en vakanties, af te wijzen; c. primair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader in Nederland zal zijn en, ervan uitgaande dat de moeder in Singapore verblijft, een omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en [de minderjarige] van één maand in de zomervakantie en gedeeltelijk in de overige schoolvakanties in Nederland. Voor het geval de moeder in Nederland verblijft een omgangsregeling vast te stellen van zaterdag 18.00/19.00 uur tot woensdag 8.30 uur en verdeling van de vakantie- en feestdagen bij helfte; d. subsidiair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder in Nederland zal zijn en een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen van zaterdag 18.00/19.00 uur tot woensdag 8.30 uur en verdeling van de vakantie- en feestdagen bij helfte; e. meer subsidiair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder in Nederland zal zijn en een omgangsregeling vast te stellen van vrijdag 17.30 uur tot maandag 8.30 uur alsmede iedere woensdag van 11.30 uur tot donderdagochtend 8.30 uur en daarnaast de helft van de feestdagen en schoolvakanties. 3. De vader werpt tien grieven op tegen de bestreden beschikking. 4. De moeder weerspreekt de grieven en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. 5. De raad adviseerde in het uitgebrachte rapport om de hoofdverblijfplaats bij de moeder in Nederland te bepalen en om de situatie - indien nog nodig - als [de minderjarige] 12 jaar is en de moeder samen met [de minderjarige] wenst te vertrekken, opnieuw te bezien. Dit advies is – in de visie van de raad ter zitting gegeven - na het vertrek van de moeder met [de minderjarige] naar Singapore, niet meer aan de orde. Het kind is 6 jaar en verblijft nu geruime tijd met haar moeder in Singapore. Ze wordt adequaat opgevoed en gaat naar school. De raad had liever gezien dat de moeder in Nederland was gebleven. Nu zij uit Nederland is vertrokken betekent dat voor de raad niet dat het kind terug moet. Het opnieuw afscheid moeten nemen van de omgeving daar zou ook weer heel wat betekenen voor dit kind. 6. Vooropgesteld dient te worden dat het hof een zodanige beslissing dient te nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal bij zijn beslissing inzake geschillen over de gezamenlijke gezagsuitoefening alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, waarbij het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn. Dat laatste hoeft niet te betekenen dat dat belang ook onder alle omstandigheden het zwaarst behoort te wegen. 7. Het hof is als volgt gebleken. De ouders zijn in 1998 gehuwd. Uit dit huwelijk is [de minderjarige] geboren. Bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 27 oktober 2004 is de scheiding van tafel en bed uitgesproken en deze scheiding is op 17 januari 2005 in het huwelijksgoederenregister ingeschreven. Blijkens het rapport van de raad van 7 augustus 2007 is [de minderjarige] een kwetsbaar meisje, dat gevoelig reageert op veranderingen en ingrijpende gebeurtenissen. De moeder en [de minderjarige] zijn in december 2007 naar Singapore vertrokken. Binnen het huwelijk hebben de ouders volgens de raad gekozen voor een traditionele rolverdeling. De vader werkte overdag en de moeder verzorgde de minderjarige. De man stelt dat ook hij [de minderjarige] verzorgde. Het hof ziet geen aanleiding om dat te betwijfelen, doch ziet tegelijkertijd geen grond tot aantasting van de conclusie van de rechtbank dat de moeder [de minderjarige] in hoofdzaak heeft verzorgd en opgevoed. Dat de rechtbank daarbij in de tijdsbepaling een fout heeft gemaakt, doet daar niet aan af. Na de scheiding van tafel en bed is het accent in de verzorging en opvoeding nadrukkelijk bij de moeder komen te liggen. Aanvankelijk verbleef [de minderjarige] ieder weekeinde bij de vader, later werd dat een weekeinde per 14 dagen. Uit het onderzoek van de raad is overigens niet gebleken de één van de ouders niet in staat is om [de minderjarige] op te voeden. 8. Het hof leidt uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting af dat partijen nimmer de intentie hebben gehad om zich voorgoed in Nederland te vestigen. Zij hebben gepoogd om zich in Singapore te vestigen, maar het verzoek van de vader om een verblijfsvergunning is afgewezen. Voldoende is voor het hof aannemelijk geworden dat het de moeder niet gelukt is om te aarden in Nederland. 9. Voorts is genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de moeder de verhuizing naar Singapore grondig en weloverwogen heeft voorbereid. Zij heeft de onderwijsmogelijkheden voor [de minderjarige] onderzocht, de woonmogelijkheden en de mogelijkheden voor de moeder om weer te gaan werken. [de minderjarige] heeft haar grootouders van moederszijde in Singapore bezocht. Zij zijn ook in Nederland op bezoek geweest. Door deze bezoeken heeft zij Singapore en haar familie leren kennen. 10. Duidelijk is dat [de minderjarige] haar vertrouwde omgeving in Nederland heeft moeten verlaten. [de minderjarige] en de moeder wonen thans in bij de grootouders van moederszijde. Het hof heeft ter zitting aan partijen en de raad de vraag voorgehouden of het wenselijk of nodig zou zijn een onderzoek in te laten stellen naar de huidige opvoedsituatie van [de minderjarige]. De advocaat van de moeder heeft zich gerefereerd. De vader wenst het onderzoek niet, omdat dit tot een ongewenste vertraging van zijn verzoeken zou kunnen leiden. Het hof verstaat de vader hierin aldus dat hij zich niet wezenlijk zorgen maakt omtrent de opvoedings- en verzorgingsituatie in Singapore. De raad ziet geen aanleiding om een onderzoek in te stellen; de opvoedsituatie rond [de minderjarige] lijkt stabiel. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding tot het verstrekken van een onderzoeksopdracht. Nu [de minderjarige] inmiddels meer dan zes maanden in Singapore verblijft, zij gevoelig kan reageren op veranderingen en ingrijpende gebeurtenissen, acht het hof het – conform het advies van de raad ter zitting - nogmaals losrukken van [de minderjarige] uit de voor haar inmiddels vertrouwde omgeving niet in haar belang. 11. Daarnaast heeft het verblijf van [de minderjarige] in Singapore consequenties voor de wijze waarop het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend. Concreet betreft het hier het belang van de vader en [de minderjarige] op voortzetting van hun family life. Het in artikel 8 EVRM gelegen recht op het genot van elkaars gezelschap en het wederzijds contact van ouders met hun kind kan door de verhuizing te zeer worden beperkt en aangetast. De vader en [de minderjarige] hadden aanvankelijk na de echtscheiding ieder weekend contact. Bij beschikking van 13 december 2005 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald, inhoudende dat [de minderjarige] en haar vader eenmaal per veertien dagen omgang hebben van vrijdag 17.30 uur tot maandag 8.30 uur en iedere woensdag van 11.30 uur tot donderdag 8.30 uur. Daarnaast is er een omgangsregeling voor de vakantieperioden vastgesteld. Gebleken is dat deze omgangsregelingen in Nederland werden geëffectueerd. De moeder heeft voor het continueren van het contact tussen de vader en [de minderjarige] een voorstel gedaan, zoals bepaald in het dictum van de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat deze omgangsregeling voldoende het recht op het genot van elkaars gezelschap en het wederzijdse contact tussen [de minderjarige] en de vader waarborgt. De vader stelt dat de regeling door de moeder wordt gesaboteerd. Het hof is daarvan niet overtuigd. Zo heeft de vader het in ieder geval door zijn eigen opstelling niet mogelijk gemaakt dat de moeder en [de minderjarige] naar Nederland zouden komen voor een tijdelijk verblijf. De vader wilde de moeder niet op voorhand garanderen dat zij, overigens in afwachting van de afloop van deze zaak, naar Singapore zou kunnen terugkeren. Daarnaast is niet gebleken dat de vader bereid was of is om in samenwerking met de moeder de immigratieproblemen in Singapore tot oplossing te brengen. 12. Het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de afweging van het primaire belang van [de minderjarige], beschreven onder 10. voorrang verdient boven het onder 11. beschreven belang van [de minderjarige] en de vader. Gelet op het vorenstaande behoeven de grieven overigens geen afzonderlijke bespreking. 13. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking; wijst in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Leuven en van der Kuijl, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2008.