Jurisprudentie
BD9528
Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers292451 / HA ZA 07-2390
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers292451 / HA ZA 07-2390
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wils- en vertrouwensleer en dwaling bij vaststellingsovereenkomst.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 292451 / HA ZA 07-2390
Vonnis in oppositie van 30 juli 2008
in de zaak van
[A],
wonende te [plaats],
eiseres,
gedaagde in oppositie,
procureur mr. G. Barendregt,
tegen
[B],
wonende te [plaats],
gedaagde,
eiseres in oppositie,
procureur mr. M.J.E.L. Delissen.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 maart 2007;
- het door deze rechtbank op 30 mei 2007 tussen [A] als eiseres en [B] als gedaagde bij verstek uitgesproken vonnis onder zaaknummer / rolnummer 285498 / HA ZA 07-1177;
- de verzetdagvaarding van 12 juli 2007 met producties;
- de conclusie van antwoord in verzet met producties;
- de conclusie van repliek in verzet.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op [datum] 1965 is [A] met wijlen de heer [C] in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden op [datum] 1991. Op [datum] 1996 is [C] opnieuw in het huwelijk getreden met [B]. [C] is overleden op [datum] 1998.
2.2 De vermogensrechtelijke afwikkeling na ontbinding van het huwelijk tussen [A] en [C] is sedertdien niet afgerond. In het kader van de echtscheidingsprocedure heeft [C] op 29 september 1989 conservatoir beslag gelegd onder [D] Levensverzekering-maatschappij [...]. op drie verzekeringen met polisnummers [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3].
2.3 Ook na het overlijden van de heer [C] heeft [A] getracht de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap af te ronden. [A] heeft op 23 november 1999 [B], als erfgename van [C], gedagvaard teneinde tot die verdeling te komen.
2.4 [B] is in de procedure verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen. Op 25 september 2000 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden voor de rechtbank ’s-Gravenhage. Bij die comparitie waren aanwezig [A], bijgestaan door haar advocaat mr. De Vries, [B], bijgestaan door haar advocaat mr. Groen, en [E], [F] en [G], kinderen van wijlen [C]. Tevens was voor [B] een tolk aanwezig, de heer Yu Chai Tong. De tolk is ter zitting door de rechtbank beëdigd.
2.5 Tijdens de comparitie is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen [A] en wijlen [C] neergelegd in een proces-verbaal, ondertekend door [A], [B], [E], [F] en [G].
2.6 [B] heeft nadien geen medewerking verleend aan de uitvoering van deze verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
3. Het geschil
3.1 [A] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [B] zal veroordelen binnen 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [D] Levensverzekering-maatschappij [...]. opdracht te geven om conform het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 25 september 2000 de helft van de polis met nummer [nummer 1], vermeerderd met de rente uit te keren aan [A], zulks door storting op de derdengeldrekening van mr G. Barendregt met rekeningnummer [nummer] ten name van Stichting [...] van La Gro Advocaten te Alphen aan den Rijn en de begrafenisverzekering met nummer [nummer 2] toe te scheiden aan [A], bij gebreke waarvan een door de rechtbank aan te wijzen vertegenwoordiger voornoemde opdracht zal geven aan [D] Levensverzekering-maatschappij [...]., met veroordeling van [B] in de kosten van het geding.
3.2 Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [A] toegewezen waarbij mr. J.G. Schnoor is benoemd tot onzijdig persoon, nu de rechtbank de vordering tot benoeming van een vertegenwoordiger heeft opgevat als een vordering tot benoeming van een onzijdig persoon, en is [B] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 787,31.
3.3 [B] vordert in oppositie dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [A] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [A] in de kosten van het verzet.
3.4 [B] stelt primair dat ter comparitie van 25 september 2000 geen overeenkomst tussen partijen is gesloten omdat zij het proces-verbaal onder dwang heeft getekend en zij op dat moment niet op de hoogte was van de inhoud van het proces-verbaal. Haar toenmalig advocaat mr. J. Groen zou tijdens de comparitie hebben gezegd dat haar verblijfsrechtelijke status in gevaar zou komen als zij dit proces-verbaal niet zou ondertekenen. Bovendien zou zij, als zij niet tekende, een instructie van de rechtbank schenden hetgeen strafbaar zou zijn, althans zeer nadelig voor haar zou uitpakken. Wat zij tekende, wist zij niet. Zij spreekt geen Nederlands en de ter zitting aanwezige tolk heeft niet of nauwelijks voor haar vertaald wat er is gezegd. In ieder geval heeft de tolk niet vertaald wat er in de in het proces-verbaal neergelegde vaststellingsovereenkomst staat. Zij beroept zich er op dat haar wil niet overeenstemde met haar verklaring zodat er geen overeenkomst tot stand gekomen is.
3.5 Subsidiair voert [B] aan dat zij gedwaald heeft bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst. Bij een juiste voorstelling van zaken zou zij deze overeenkomst niet hebben gesloten. Ook [A] moet hebben geweten dat [B] niet wist wat zij ondertekende, [A] was immers ter zitting aanwezig en moet hebben geconstateerd dat er nauwelijks is vertaald. [A] had [B] moeten informeren omtrent de juiste inhoud van de overeenkomst. De overeenkomst is vernietigbaar op grond van artikel 6:228 BW.
3.6 Meer subsidiair meent [B] dat uitvoering van de vaststellingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu zij door het tekenen van het proces-verbaal significante rechten heeft prijsgegeven. Zij stelt dat zij niets is opgeschoten met het tekenen van de overeenkomst. Zij betwist dat er polissen zijn die nog in de huwelijksgoederengemeenschap, die tussen [A] en wijlen [C] heeft bestaan, zouden vallen en acht de kans groot dat als de rechtbank destijds vonnis zou hebben gewezen, de vordering van [A] zou zijn afgewezen.
3.7 Op de verweren van [A] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [B] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen
4.2. Gedurende de procedure en ter comparitie van 25 september 2000 werd [B] bijgestaan door een advocaat van haar keuze. Het is voorts aan [B] om, als niet-Nederlands sprekende procespartij, zorg te dragen voor adequate vertaling van het verhandelde ter zitting. Uit het proces-verbaal blijkt dat de comparitie heeft plaatsgevonden met bijstand van een tolk en dat deze tolk bij aanvang van de zitting door de comparitierechter is beëdigd. Terecht stelt [A] dat zij er op mocht vertrouwen dat deze advocaat en tolk de belangen van [B] ter zitting behartigden. Voorts wijst [A] er evenzeer terecht op dat ter comparitie een proces-verbaal tot stand is gekomen onder de waarborgen zoals gebruikelijk bij een comparitie van partijen.
4.3 [A] heeft onder de hierboven besproken omstandigheden waaronder het proces-verbaal tot stand is gekomen, de verklaring van [B] mogen opvatten als een verklaring die met haar wil overeenstemde zodat het beroep van [A] op artikel 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) slaagt. Ter comparitie van 25 september 2000 is aldus tussen [B] en [A] een vaststellingsovereenkomst gesloten. [B] kan zich niet achteraf jegens [A] beroepen op een gebrek in de totstandkoming van de overeenkomst als gevolg van falende bijstand van haar advocaat of tolk. Het primaire verweer van [B] faalt derhalve.
4.4 Het subsidiaire verweer van [B], dat zij heeft gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst, slaagt evenmin. Vooropgesteld wordt dat terughoudendheid moet worden betracht bij toepassing van artikel 6:228 BW in geval van een vaststellingsovereenkomst. Indien partijen in het onzekere verkeren omtrent de vraag of en in hoeverre bepaalde feiten en omstandigheden voor hun rechtsverhouding van betekenis zijn en met het oog op die onzekerheid een overeenkomst sluiten waarbij hun rechtsverhouding nader wordt geregeld en bindend wordt vastgesteld, kunnen partijen zich ten aanzien van de vraag waaromtrent zij in onzekerheid verkeerden, in beginsel niet met vrucht op dwaling beroepen.
Gelet op het feit dat [B] werd bijgestaan door een advocaat en een tolk en het feit dat de overeenkomst tot stand is gekomen tijdens een comparitie van partijen - waarbij de comparitierechter de goede procesorde bewaakt en in dat licht er op toeziet dat bijstand door de advocaat en vertaling van het proces-verbaal op adequate wijze kan plaatsvinden - is de rechtbank van oordeel dat op [A] ter zitting van 25 september 2000 geen informatieplicht rustte als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b BW. [B] heeft voorts niet onderbouwd haar stelling dat [A] ter zitting wist dat [B] niet op de hoogte was van hetgeen zij tekende, zodat er geen sprake van is dat beide partijen bij het sluiten van de overeenkomst uitgingen van eenzelfde onjuiste veronderstelling. Op dit alles stuit het beroep op dwaling van [B] af.
4.5 Het meer subsidiaire verweer ten slotte faalt eveneens. [B] heeft de stelling dat uitvoering van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar is, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Uitgangspunt is dat er een vaststellingovereenkomst is gesloten die na conclusiewisseling en behandeling ter comparitie tot stand is gekomen. [B] heeft volstaan met te stellen dat zij significante rechten heeft prijsgegeven door de overeenkomst te tekenen, dat zij de kans groot acht dat in geval van voortprocederen de rechter de vordering van [A] zou hebben afgewezen, en dat er geen polissen deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. [B] heeft echter nagelaten concreet aan te geven welke rechten zij heeft prijsgegeven, waarom de vordering van [A] zou zijn afgewezen en waarom er geen polissen meer tot de gemeenschap behoren. Dit had temeer op haar weg gelegen nu [A] beslag heeft gelegd op de rechten uit die polissen en [B] (blijkens blz. 3, onderaan, van haar vertaalde verklaring) wist dat de zaak over de verdeling van 3 verzekeringen ging. Bij gebreke van een toereikende feitelijke onderbouwing van het verweer is bewijslevering niet aan de orde.
4.6 De rechtbank stelt derhalve vast dat sprake is van een rechtsgeldig tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst waarvan de uitvoering niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [B] is aan deze overeenkomst gebonden. Het verzet zal ongegrond worden verklaard en het verstekvonnis zal worden bekrachtigd. [B] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 verklaart het verzet ongegrond en bekrachtigt het verstekvonnis van deze rechtbank van 30 mei 2007;
5.2 veroordeelt [B] in de kosten van het geding in oppositie, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 452,-- aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koek, mr. C.W.T. Vriezen en mr. M.H. Rochat, bij ontstentenis van de voorzitter getekend door de oudste rechter en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2008.