Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9525

Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/8793
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet inburgering (Wi). Eiser verblijft geruime tijd in Nederland en stelt evident te zijn ingeburgerd. Eiser heeft uitsluitend door het afleggen van de korte vrijstellingstoets de mogelijkheid om op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wi, van de inburgeringsplicht te worden vrijgesteld.


Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage sector bestuursrecht derde afdeling, meervoudige kamer Reg. nr. AWB 07/8793 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen: [eiser], wonende te [plaats], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. I. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 6 augustus 2007 heeft verweerder aan eiser de plicht opgelegd om het inburgeringsexamen te behalen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 september 2007 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij besluit van 5 oktober 2007, verzonden op 12 oktober 2007, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en bepaald dat eiser het inburgeringsexamen voor 6 augustus 2012 dient te hebben behaald. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 november 2007, ingekomen bij de rechtbank op 22 november 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 25 januari 2008 een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 2 juni 2008 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.H. van Bolhuis. II. Motivering 1. Eiser heeft de Amerikaanse nationaliteit en verblijft sinds januari 1997 in Nederland. Op 11 juli 2007 heeft eiser op verzoek van verweerder deelgenomen aan een inburgeringsonderzoek. 2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser gelet op artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet inburgering (hierna: de Wi) inburgeringsplichtig is. Volgens verweerder zijn de in artikel 5, eerste lid, van de Wi genoemde uitzonderingen in het geval van eiser niet van toepassing, zodat hij het inburgeringsexamen dient te behalen. 3. Eiser is van mening dat hij van inburgering vrijgesteld dient te worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij ruim tien jaar in Nederland verblijft en op eigen initiatief aan verschillende Nederlandse taalcursussen heeft deelgenomen en Nederlands heeft geleerd. Eiser neemt sinds 1997 actief deel aan de Nederlandse arbeidsmarkt en voldoet aan de verplichtingen die de Nederlandse staat aan zijn inwoners stelt. Eiser heeft een appartement gekocht in Den Haag en is voornemens in het huwelijk te treden met een Nederlandse vrouw met wie hij ruim tien jaar samenwoont. Eiser kan niet inzien waarom er geen uitzonderingen op de Wi mogelijk zijn. Eiser vindt het onbegrijpelijk, onacceptabel en zeer teleurstellend dat de Nederlandse staat hem verplicht om te bewijzen voldoende ingeburgerd te zijn. 4.1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wi is inburgeringsplichtig de vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000, die: a. anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft, of b. geestelijke bedienaar is. 4.2 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wi is in afwijking van de artikelen 3 en 4, niet inburgeringsplichtig degene die: a. jonger dan 16 jaar is dan wel 65 jaar of ouder is; b. ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven; c. beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document; d. leerplichtig of kwalificatieplichtig is; e. aansluitend op de leerplicht of kwalificatieplicht een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een krachtens onderdeel c aangewezen diploma, certificaat of ander document; f. heeft aangetoond te beschikken over voldoende mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en evidente kennis van de Nederlandse samenleving. 4.3 Ingevolge artikel 5, vierde lid, van de Wi kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent: a. verdere gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht; b. het verblijf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en c. de toepassing van het eerste lid, onderdeel f. 4.4 Ingevolge artikel 2.7, eerste en tweede lid, van het Besluit inburgering (hierna: het Besluit) worden als voldoende mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal onderscheidenlijk evidente kennis van de Nederlandse samenleving als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de wet, aangemerkt: a. mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau B1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, en b. kennis van de Nederlandse samenleving op het krachtens artikel 2.10, eerste lid, vastgestelde niveau. 2. Door de IB-Groep wordt op aanvraag een document verstrekt aan degene die een toets heeft afgelegd, waaruit blijkt dat hij beschikt over de in het eerste lid bedoelde vaardigheden en kennis. 5.1 Niet in geschil is dat eiser inburgeringsplichtig is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wi. In geschil is uitsluitend of eiser op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wi van deze inburgeringsplicht kan worden vrijgesteld. 5.2 Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wi blijkt dat bij de omschrijving van de doelgroep inburgeringsplichtigen zo veel mogelijk aansluiting is gezocht bij de inburgeringsbehoefte van de betreffende personen. Getracht is die doelgroep met formele, aan het door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken over het wetsvoorstel uitgebrachte advies ontleende en algemeen geformuleerde criteria zo nauw mogelijk bij de daadwerkelijke inburgeringsbehoefte te laten aansluiten. Op die manier is getracht te voorkomen dat velen onnodig worden lastiggevallen in het kader van de Wi. Desondanks kunnen zich, met name onder degenen die al geruime tijd in Nederland verblijven, personen bevinden die weliswaar niet acht jaar tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven en evenmin beschikken over de vereiste diploma’s, maar die desalniettemin door feitelijke deelname aan onze samenleving toch evident zijn ingeburgerd (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 7). 5.3 Voor deze inburgeringsplichtigen is in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wi, gelezen in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit de mogelijkheid opgenomen om aan de hand van een door hen af te leggen korte vrijstellingstoets te laten vaststellen dat zij al evident zodanig zijn ingeburgerd dat de inburgerings- en examenplicht in hun geval zinloos is. De korte vrijstellingstoets is dus bedoeld om diegenen die evident voldoende zijn ingeburgerd en zich dus geen inspanningen behoeven te getroosten om zich de nog ontbrekende kennis en vaardigheden eigen te maken, op snelle en eenvoudige wijze vrij te kunnen stellen van de inburgeringsplicht. De korte vrijstellingstoets wordt uitsluitend door de Informatie Beheer Groep afgenomen. Verweerder kan geen besluit nemen omtrent de vrijstelling. Indien de korte vrijstellingstoets met goed gevolg wordt afgelegd, leidt dit van rechtswege tot vrijstelling van de inburgeringsplicht. 6. Gezien het vorenstaande heeft eiser uitsluitend door het afleggen van de korte vrijstellingstoets de mogelijkheid om op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wi, van de inburgeringsplicht te worden vrijgesteld. Nu eiser deze toets niet heeft afgelegd, kon verweerder niet anders dan hem de plicht opleggen om het inburgeringsexamen te behalen. 7. Het beroep is ongegrond. 8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. B. Bastein, mr. C.C. de Rijke-Maas en mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2008, in tegenwoordigheid van drs. C.M.A. Demetriadis, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.