Jurisprudentie
BD9521
Datum uitspraak2008-05-28
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.011.301/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.011.301/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek omgang biologische vader: Niet-ontvankelijk vanwege ontbreken van family life; te weinig bijkomende omstandigheden gesteld.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 mei 2008
Zaaknummer : 105.011.301/01
Rekestnummer : 729-H-07
Rekestnr. rechtbank : 06-5560
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.J. Mons,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.J.F. Gonesh.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 4 juni 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 9 maart 2007.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 22 april 2008 bij faxbericht aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Gürses, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. De Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad, is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de man in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling niet ontvankelijk verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de man en de minderjarige], geboren in 2005, hierna te noemen: [de minderjarige]. De vrouw is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair te bepalen dat de man ontvankelijk is in zijn beroep en een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, inhoudende dat hij en [de minderjarige] iedere zondag van 10.00 uur tot 12.00 uur omgang met elkaar hebben en zodra de man over zelfstandige woonruimte beschikt een weekeinde per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, en in de vakanties en feestdagen in goed onderling overleg, althans een zodanige beslissing als het hof zal vermenen te behoren. Subsidiair heeft de man ter terechtzitting verzocht om een onderzoek door de raad te gelasten teneinde te adviseren en te rapporteren omtrent de vraag of er sprake is van bezwaren die in de weg staan aan het recht op omgang tussen de man en [de minderjarige].
3. De vrouw heeft ter terechtzitting verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans zijn grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, desnoods met verbetering of aanvulling van gronden, met compensatie van de kosten.
4. Ter toelichting op zijn hoger beroep betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [de minderjarige]. De rechtbank hecht ten onrechte te weinig waarde aan de omstandigheden waaronder partijen met elkaar omgingen en de overmachtsituatie waarin de man verkeerde. Hij was in de veronderstelling dat de vrouw weer een relatie met hem wilde. De man is aanwezig geweest bij de geboorte van [de minderjarige] en er is éénmaal omgang geweest met [de minderjarige]. Overige pogingen heeft de vrouw gedwarsboomd. Hij betwist dat hij de vrouw heeft bedreigd en dat hij [de minderjarige] zou willen ontvoeren. De contacten, de pogingen tot contact mede gezien in het licht van de leeftijd van [de minderjarige], kunnen gezien worden als een nauwe persoonlijke betrekking. De man dient dan ook ontvankelijk te worden verklaard. De bestreden beschikking is, volgens de man, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna te noemen: EVRM). In het belang van [de minderjarige] dient een omgangsregeling vastgesteld te worden, omdat de man anders volledig uit beeld raakt. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat hij inmiddels een verblijfsvergunning heeft en in [woonplaats] woont.
5. De vrouw heeft ter terechtzitting gesteld dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bijkomende omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt die kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Gedurende de zwangerschap van de vrouw is de man op geen enkele wijze bij haar betrokken geweest en bij de geboorte was hij niet aanwezig. Voorts zijn er tussen de man en [de minderjarige] slechts twee incidentele kortdurende contacten geweest. De vrouw betwist dat zij de omgang tussen [de minderjarige] en hem frustreert. Zij heeft hem van de geboorte op de hoogte gesteld. Vervolgens is de man heel even op bezoek geweest, heeft een aantal foto's gemaakt en is daarna vertrokken. De vrouw heeft diverse malen geprobeerd tot contact te komen tussen de man en [de minderjarige]. Dit was echter tevergeefs. Volgens de vrouw heeft de man enkel bedreigingen, beledigingen en desinteresse aan haar adres geuit, waarmee hij schade heeft toegebracht aan de vrouw en [de minderjarige]. Uiteindelijk heeft zij besloten het contact met de man voorgoed te verbreken en heeft zij alle inspanningen om een omgang tussen de man en [de minderjarige] tot stand te brengen, gestaakt. Voorts stelt de vrouw zich op het standpunt dat, indien de man wel ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek, het belang van [de minderjarige] met zich meebrengt dat het verzoek van de man afgewezen dient te worden. De kans bestaat dat de man [de minderjarige] zal ontvoeren. Bovendien heeft zij een zwakke gezondheid. Zij is veel ziek en heeft maagklachten. Daarvoor is rust, stabiliteit en een speciaal dieet noodzakelijk. Onder deze omstandigheden is de vrouw van mening dat (begeleide) omgang niet in haar belang is.
6. Het hof stelt voorop dat ter toetsing van de ontvankelijkheid voor de vaststelling van een omgangsregeling de vraag voorligt of de verzoeker in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat op grond van artikel 1:377f BW. Op grond van vaste jurisprudentie betekent dit dat de man (de niet-juridische ouder), naast het biologische vaderschap, ook bijkomende omstandigheden moet stellen waaruit voortvloeit dat er tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die kan worden aangemerkt als family life in de zin van artikel 8 EVRM.
7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de man en de vrouw langere tijd bevriend waren. Op een bepaald moment is deze vriendschap kortstondig een affectieve relatie geworden, gedurende welke periode de vrouw zwanger is geraakt. De relatie is vervolgens beëindigd. De man stond op dat moment niet achter de zwangerschap. Tijdens de zwangerschap van de vrouw hebben partijen geen contact met elkaar gehad, alhoewel de vrouw dit wel getracht heeft. De man heeft, na de bevalling, [de minderjarige] bezocht. Vervolgens heeft de man nog eenmaal contact gehad met [de minderjarige]. Voor het overige heeft de man geen blijk gegeven van enige interesse in en betrokkenheid op [de minderjarige], zowel voor als na de geboorte. Het hof is van oordeel, gezien vorenstaande feiten en omstandigheden, dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijkomende omstandigheden, waaruit blijkt dat er tussen hem en [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die kan worden aangemerkt als family life. Het hof is derhalve van oordeel dat de man niet in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige] staat als bedoeld in artikel 1:377f, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en dat er geen band tussen hem en [de minderjarige] bestaat die kan worden aangemerkt als "family life" in de zin van artikel 8 EVRM. Het hof verenigt zich dan ook met het oordeel van de rechtbank. Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding om een onderzoek door de raad, zoals ter terechtzitting door de vader is verzocht, te gelasten. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van den Wildenberg en Hulsebosch, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2008.