Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9520

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers217528/ HA ZA 06-1995
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aandelenlease.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 217528 / HA ZA 06-1995 Vonnis van 6 augustus 2008 in de zaak van 1. [eiser sub 1], wonende te [woonplaats], 2. [eiser sub 2], wonende te [woonplaats], eisers, procureur mr. M.C. Franken-Schoemaker, tegen de naamloze vennootschap AEGON BANK N.V., gevestigd te Nieuwegein, gedaagde, procureur mr. J.M. van Noort. Partijen zullen hierna [eiser sub 1], [eiser sub 2] en Spaarbeleg genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 6 februari 2008 - akte van Spaarbeleg - antwoordakte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 1.3. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders. 2. Inleiding 2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald. 2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal. In zijn arrest van 15 november 2007 (in de zaak GeSp, LJN BB7971) heeft het Hof Amsterdam (onder meer) geoordeeld dat - kort gezegd - de SprintPlan-overeenkomsten tot stand zijn gekomen doordat de persoon die het verlangen had zo’n overeenkomst aan te gaan een ingevuld inschrijfformulier aan Spaarbeleg heeft doen toekomen (aan te merken als aanbod tot het aangaan van een SprintPlan-overeenkomst) en doordat Spaarbeleg het in dat formulier uitgesproken verlangen vervolgens heeft gehonoreerd en aan die persoon (de deelnemer) een door haar ondertekend certificaat heeft doen toekomen (aanvaarding van het aanbod). In vervolg hierop heeft het Hof vastgesteld dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan, dat (veelal) door Spaarbeleg gelijktijdig met het certificaat aan de deelnemer is toegezonden, door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand gekomen was. De inhoud van het welkomstpakket dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan. Het Hof heeft dan ook slechts de op voorhand aan de deelnemers verstrekte brochure betreffende het SprintPlan en de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in dat verband in zijn oordeel betrokken. De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier met op de achterzijde de samenvatting van de algemene voorwaarden. 2.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen. 3. De feiten 3.1. [eiser sub 1] heeft na het tekenen van het Inschrijfformulier, met op de achterzijde een samenvatting van de algemene voorwaarden, van Spaarbeleg een Certificaat ontvangen. 3.2. Het door [eiser sub 1] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 2 juni 2000 tot en met 31 mei 2005. [eiser sub 1] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 60 maandtermijnen van EUR 90,76 (NLG 200,00) aan Spaarbeleg voldaan, in totaal een bedrag van EUR 5.445,60. [eiser sub 1] heeft na afloop van de overeenkomst geen uitkering van Spaarbeleg ontvangen. 3.3. [eiser sub 2] heeft na het tekenen van het Inschrijfformulier, met op de achterzijde een samenvatting van de algemene voorwaarden, van Spaarbeleg een Certificaat ontvangen. 3.4. Het door [eiser sub 2] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 1 mei 2000 tot en met 2 mei 2005. [eiser sub 2] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 60 maandtermijnen van EUR 181,51 (NLG 400,00) aan Spaarbeleg voldaan, in totaal een bedrag van EUR 10.890,60. [eiser sub 2] heeft na afloop van de overeenkomst geen uitkering van Spaarbeleg ontvangen. 4. Het geschil 4.1. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen – samengevat – vergoeding van de door hen geleden schade bestaande uit het bedrag gelijk aan de door hen betaalde maandelijkse termijnen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van betalingen van de respectievelijke maandtermijnen door Spaarbeleg op grond van: - nietigheid van de overeenkomst op grond van strijd met de Wet op het Consumentenkrediet (Wck), - een verklaring voor recht dat de overeenkomsten zijn vernietigd wegens misbruik van omstandigheden, - onrechtmatig handelen wegens schending van de zorgplicht. 4.2. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 5. De verdere beoordeling Nietigheid wegens strijd met de Wck 5.1. De rechtbank ziet in de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971), gezien het belang van de rechtseenheid, op dit punt aanleiding het Hof te volgen in haar oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie is in de zin van artikel 1 aanhef en onder a Wck. Het Hof Arnhem heeft op 4 december 2007 (LJN BB9779) overeenkomstig geoordeeld. Nu de Wck niet van toepassing is, is reeds daarom geen sprake van nietigheid van de SprintPlan-overeenkomsten vanwege mogelijke strijdigheid met een of meer bepalingen van die wet. Daarom worden de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomsten nietig zijn wegens strijd met de Wck, afgewezen. Vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden 5.2. Om aan te kunnen nemen dat sprake is van misbruik van omstandigheden is onder andere vereist dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] door onervarenheid werden bewogen tot het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst. Van een dergelijke kenbaarheid is de rechtbank echter niet gebleken. De overeenkomst is tot stand gekomen kennelijk zonder dat er enig inhoudelijk contact tussen partijen heeft plaatsgevonden. Nu niet gesteld kan worden dat alleen onervaren consumenten zullen worden bewogen tot het afsluiten van een SprintPlan op de wijze zoals in dit geval is geschied, kan niet worden geconcludeerd dat Spaarbeleg wist of moest begrijpen dat hun onervarenheid [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bewoog tot het ondertekenen van het inschrijfformulier en dat dit Spaarbeleg van het sluiten van de overeenkomst had behoren te weerhouden. 5.3. In dit verband is van belang dat Spaarbeleg niet aansprakelijk is voor gedragingen van de tussenpersonen in het kader van de afgesloten aandelenleaseovereenkomsten. Artikel 6:76 BW is alleen van toepassing als een schuldenaar (Spaarbeleg) bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van de hulp van andere personen. Eventuele onrechtmatigheden van de betreffende tussenpersonen bij de totstandkoming van de aandelenleaseovereenkomst levert, behoudens hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen, geen schending van een verbintenis in vorenbedoelde zin op, maar een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Een opdrachtgever kan alleen voor een door een niet-ondergeschikte hulppersoon verrichte onrechtmatige daad ten opzichte van een derde aansprakelijk zijn, indien deze hulppersoon aan de bedrijfsuitoefening zelf van de opdrachtgever heeft deelgenomen (artikel 6:171 BW en Hoge Raad 21 december 2001, NJ 2002,75). Uit de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aangevoerde omstandigheden volgt niet dat aan dit vereiste is voldaan. Daar staat echter tegenover dat Spaarbeleg zich niet kan verschuilen achter de tussenpersoon. 5.4. Het beroep op misbruik van omstandigheden faalt daarom. Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht 5.5. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door hen niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s (meer in het bijzonder het risico dat zij na ommekomst van de overeenkomst zijn volledige inleg kwijt zouden zijn) die zij met de overeenkomsten aangingen. Daarnaast stellen zij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar hun inkomens- en vermogenspositie en hun beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dientengevolge geleden schade te vergoeden. 5.6. De rechtbank heeft reeds in diverse vonnissen, bijvoorbeeld haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds. De rechtbank nam de tekst van de Algemene Voorwaarden hierbij als uitgangspunt. Echter, in navolging van het arrest van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971) is de rechtbank thans van oordeel dat deze Algemene Voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst. Uitgegaan dient te worden van de informatie die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben ontvangen voorafgaand aan de totstandkoming ervan, te weten – in ieder geval – de samenvatting van de Algemene Voorwaarden op de achterzijde van het inschrijfformulier. In de samenvatting van de Algemene Voorwaarden op de achterzijde van het inschrijfformulier staat met zoveel woorden vermeld dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag rente is over de aankoopsom van de voor hem of haar gekochte (fracties van) participaties en dat de aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg. Ook staat vermeld dat na afloop van een SprintPlan-contract een eindafrekening plaatsvindt en dat Spaarbeleg aan de deelnemer dan betaalt het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de dan voor de deelnemer gehouden (fracties van) participaties, verminderd met de voor het SprintPlan-contract geldende aankoopsom en verder verminderd met al wat de deelnemer dan uit hoofde van het SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn. Tot slot is vermeld dat als het eindsaldo bij de eindafrekening negatief is, de deelnemer verplicht is tot bijbetaling van het negatieve saldo. Dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] deze samenvatting niet hebben gelezen alvorens zij het aanvraagformulier hebben ondertekend – zoals zij stellen – blijft voor hun rekening. 5.7. De rechtbank heeft echter in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer. De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring. 5.8. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht ten opzichte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie te combineren en enkele denkstappen te maken om de risico’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geverifieerd of zij al die denkstappen hadden gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan hun beleggingsdoelstelling. Wat Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. causaal verband 5.9. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gestelde schade ontbreekt. 5.10. [eiser sub 1] heeft aangevoerd dat haar doel met het SprintPlan was het veiligstellen van haar erfenis en het vermeerderen daarvan ten behoeve van de studie van haar zoon. Spaarbeleg heeft er in dit verband op gewezen dat [eiser sub 1] een Klimfonds had afgesloten en dat de maandelijkse betaling voor het SprintPlan is gedaan uit het rendement van het Klimfonds. De rechtbank leidt uit wat partijen hebben verklaard over het Klimfonds af dat er bij deze vorm van beleggen geen sprake is van een lening, maar dat daarbij wordt belegd met eigen geld van de deelnemer. De werking en risico’s van dat product zijn daarom niet gelijk aan die van het SprintPlan. Het feit dat [eiser sub 1] belegt en bereid is om bepaalde risico’s te lopen, wil nog niet zeggen dat zij ook bereid is om te beleggen met geleend geld. [eiser sub 1] heeft verklaard dat zij nooit aan het SprintPlan zou zijn begonnen, als haar duidelijk zou zijn geweest dat daarbij met geleend geld werd belegd en dat zij de gehele inleg zou kunnen verliezen. Met deze verklaring heeft [eiser sub 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten, als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan. Het feit dat er bij het SprintPlan geen risico op een restschuld bestaat, doet hieraan niet af. Dat is immers niet het enige risico dat is verbonden aan het beleggen met geleend geld. Ook de verschuldigde rente moet worden terugverdiend, waardoor (veel) hogere koersstijgingen nodig zijn om geen verlies te lijden dan het geval is bij beleggen met eigen geld. 5.11. [eiser sub 2] heeft gesteld dat zij een aanvulling op haar pensioen nodig had. Zij beschikte over een uitkering wegens onderbedeling bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap van € 60.000,00. [eiser sub 2] heeft – mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen over de aard van het SprintPlan; beleggen met geleend geld – voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het SprintPlan niet zouden hebben afgesloten, als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan. schade 5.12. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij. In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geld zelf, of aan een ander doel, te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684). eigen schuld 5.13. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren. Voorgaande geldt eveneens voor de informatie die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in ieder geval ter beschikking hadden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst; de samenvatting van de algemene voorwaarden. 5.14. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden. 5.15. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is. 5.16. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals: - de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen; - de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst; - de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer; - de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer; - de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen; - de rol van een eventuele tussenpersoon. Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen. 5.17. [eiser sub 1] was ten tijde van het afsluiten van de SprintPlan-overeenkomst 44 jaar oud. Zij had een opleiding op HBO-niveau en werkte 27 uur per week tegen een inkomen van circa EUR 900,00 netto per maand. Zij had een huurwoning en beschikte naast inkomsten uit het voorschot op haar erfenis die zij van haar ouders had gekregen, niet over verdere inkomsten. Zij had geld belegd in een Klimfonds. De rechtbank ziet in de bovenstaande omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor weergegeven uitgangspunt voor de schadeverdeling. Voor wat betreft het Klimfonds is daarbij van belang dat [eiser sub 1] kennelijk bereid was enig risico te nemen, maar hieruit volgt – zoals reeds is overwogen – niet dat zij ook wilde beleggen met geleend geld, hetgeen (veel) meer risico met zich meebrengt. Dat betekent dat 60% van EUR 5.445,60 zal worden toegewezen, te weten EUR 3.267,36. 5.18. [eiser sub 2] was ten tijde van het afsluiten van de SprintPlan-overeenkomst 56 jaar oud. Zij heeft de Huishoudschool afgerond en zat in de WAO. Voorheen had zij gewerkt als schoonmaakster. Haar WAO-uitkering was EUR 400,00 tot EUR 500,00 per maand. Zij woonde in een huurwoning en beschikte over een bedrag van EUR 60.000,00 op grond van een uitkering wegens onderbedeling in het kader van de verdeling van de activa van een geëindigde huwelijksgemeenschap. [eiser sub 2] heeft in april 2002 ook een aandelenleaseovereenkomst afgesloten bij Dexia. De rechtbank ziet in de bovenstaande omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van haar hiervoor weergegeven uitgangspunt voor de schadeverdeling. Daarbij is relevant dat [eiser sub 2] enerzijds een lage opleiding heeft genoten, anderzijds een zodanige leeftijd had dat zij over een ruime levenservaring beschikte. Voorts is relevant dat zij over een redelijk vermogen beschikte. Dat betekent dat 60% van EUR 10.890,60 zal worden toegewezen, te weten EUR 6.534,36. 5.19. Anders dan Spaarbeleg stelt, is voor de toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist, nu sprake is van onrechtmatig handelen. De door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevorderde wettelijke rente komt daarom eveneens voor toewijzing in aanmerking over steeds 60 % van de maandelijks door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling tot de dag van volledige betaling. 5.20. Spaarbeleg zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij en nu zij de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden worden veroordeeld in proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden begroot op: - dagvaarding EUR 84,87 - vast recht 325,50 - salaris procureur 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 1.540,37. Omdat [eiser sub 1] met een toevoeging procedeert, zal de helft van dit bedrag, derhalve EUR 770,19, aan de griffier moeten worden betaald. 6. De beslissing De rechtbank 6.1. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van EUR 3.267,36 (drieduizendtweehonderdzevenenzestig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over 60% van de maandelijks door [eiser sub 1] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledige betaling, 6.2. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eiser sub 2] te betalen een bedrag van EUR 6.534,36 (zesduizendvijfhonderdvierendertig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over 60% van de maandelijks door [eiser sub 2] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledige betaling, 6.3. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] tot op heden begroot op EUR 770,19, te voldoen aan de griffier, 6.4. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 2] tot op heden begroot op EUR 770,18, 6.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 6.6. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2008.