Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9508

Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/40516
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv-vereiste / hardheidsclausule / art. 8 EVRM
Tegenwerpen mvv-vereiste in kader van aanvraag verblijfsvergunning regulier voor het doel "verblijf bij partner". Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet in bezit kan komen van paspoort. Niet toepassen hardheidsclausule is niet in strijd met gelijkheidsbeginsel. Geen schending van artikel 8 EVRM.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 07 / 40516 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 april 2008 in de zaak van: [Eiser], geboren op [1970], van Sierraleoonse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Lisse, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. H. van Velzen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Eiser heeft op 22 februari 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij partner’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 17 april 2007 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 15 mei 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 19 oktober 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 24 oktober 2007 beroep ingesteld. Op 24 oktober 2007 heeft eiser tevens een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend teneinde verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. Bij uitspraak van 21 januari 2008 heeft de voorlopige voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats verweerder verboden eiser uit te zetten voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep. 1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 maart 2008. Eiser is vertegenwoordigd door M.J. Baaij, immigratiedeskundige op het kantoor van eisers gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (het mvv-vereiste). 2.3 In artikel 17 Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) zijn de categorieën vreemdelingen opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen. 2.4 Ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 Vb kan verweerder afzien van afwijzing van de aanvraag wegens het niet beschikken over een mvv, voor zover afwijzing op die grond naar het oordeel van verweerder zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule). In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. Blijkens paragraaf B1/4.1.1 Vc wordt van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule alleen gebruik gemaakt in zeer bijzondere gevallen. 2.5 Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv welke overeenkomt met het door hem beoogde verblijfsdoel en dat hij niet onder één van de vrijstellingsgronden als genoemd in artikel 17, eerste lid, Vw alsmede die van artikel 3.71, tweede lid, Vb valt. Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft mogen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. 2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toepassing van het mvv-vereiste niet tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt. In samenhang hiermee kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Voorts betekent de weigering om aan eiser verblijf hier te lande toe te staan, geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot is er afgezien van het horen van eiser, omdat het bezwaar als kennelijk ongegrond te beschouwen is. 2.7 Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat nu hij niet in het bezit kan komen van een paspoort, het tegenwerpen van het mvv-vereiste in zijn geval tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt. In samenhang hiermee stelt eiser zich op het standpunt dat het niet toepassen van de hardheidsclausule in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Voorts is door het tegenwerpen van het mvv-vereiste sprake van een schending van artikel 8 EVRM. Tot slot is eiser van mening dat hij ten onrechte niet op zijn bezwaar is gehoord. De rechtbank overweegt als volgt. 2.8 Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hem niet het mvv-vereiste kan worden tegengeworpen, heeft eiser aangevoerd dat nu de ambassade van Sierra Leone in Brussel geen paspoorten afgeeft en evenmin faciliteert bij de aanvraag van een paspoort, hij niet in staat is af te reizen naar Sierra Leone dan wel Senegal om aldaar een mvv aan te vragen. Eiser heeft hiertoe een verklaring van de ambassade van Sierra Leone te Brussel van 5 februari 2008 overgelegd waarin staat “the Embassy does not issue nor facilitate the issuance of Pasports of the Republic of Sierra Leone”. 2.9 De rechtbank overweegt dat in het ambtsbericht Sierra Leone van juni 2006 staat vermeld dat Sierra Leoners die in het buitenland wonen, een paspoort kunnen aanvragen bij de Sierra Leoonse ambassade. Wanneer betrokkene voor de eerste keer een Sierra Leoons paspoort aanvraag, dient hij in persoon naar de Sierra Leoonse ambassade te gaan, waar hij een aanvraagformulier moet kopen en invullen. Het door hem ingevulde aanvraagformulier wordt met de vereiste onderliggende documenten door de ambassade via het ministerie van Buitenlandse Zaken doorgestuurd naar het Immigration Department in Sierra Leone, dat het paspoort uitgeeft en het vervolgens via het ministerie van Buitenlandse Zaken naar betrokkene stuurt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij – door het indienen van het aanvraagformulier – de hierboven beschreven procedure heeft gevolgd. Op grond van het (enkel) overleggen van de verklaring van de ambassade van 5 februari 2008 en de stelling dat eiser niet beschikt over een geboorteakte, heeft verweerder niet hoeven aannemen dat eiser geen paspoort kan verkrijgen. 2.10 Voorts overweegt de rechtbank dat het ten tijde van de zitting bij de voorzieningenrechter onderbouwde beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds niet kan slagen omdat - zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht - in die zaak vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend vanwege medische omstandigheden en daarnaast tijdelijk vrijstelling van het paspoortvereiste is verleend. Overigens blijkt niet uit de in die zaak aangehaalde beschikking dat deze tijdelijke vrijstelling haar grondslag vindt in het feit dat de Sierra Leoonse ambassade te Brussel geen medewerking aan de onder 2.9 weergegeven procedure verleent. 2.11 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen onder 2.9 en 2.10 is overwogen dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet gebleken is dat eiser niet een paspoort kan krijgen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen menen dat de hardheidsclausule niet van toepassing is, zodat hij het mvv-vereiste heeft kunnen tegenwerpen. 2.12 Eisers beroep op het gestelde in artikel 8 EVRM kan niet slagen. Voor dat oordeel is het volgende redengevend. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent het stellen van het mvv-vereiste dat eerst in het kader van de aanvraag om een mvv de Minister van Buitenlandse Zaken, indien na toetsing aan de vereisten voor gezinshereniging blijkt dat de vreemdeling daaraan niet (volledig) voldoet, zal dienen te beoordelen of artikel 8 EVRM, gelet op de vaststelling dat het gaat om een eerste toelating, er niettemin toe noopt om hem toe te laten. In het kader van de vraag of het niet voldoen aan het mvv-vereiste aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen is voor die beoordeling geen ruimte. Daarnaast is er geen grond voor het oordeel dat het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit niettemin heeft ingenomen met betrekking tot de vraag of toepassing van het mvv-vereiste in strijd is met artikel 8 EVRM, onjuist is. Verweerder heeft hierbij betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat de uit het mvv-vereiste voortvloeiende noodzaak Nederland te verlaten in beginsel slechts dwingt tot een tijdelijke scheiding van eiser en zijn gezin. 2.13 Met betrekking tot het beroep op de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat op grond van artikel 7:3, onder b, Awb kon worden afgezien van het horen van eiser, omdat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Verweerder heeft zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op het standpunt kunnen stellen dat die situatie zich hier voordeed. 2.14 Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit op andere gronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels niet kan doorstaan. 2.15 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. 2.16 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 17 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. N.M. de Noronha-Chi, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.