Jurisprudentie
BD9503
Datum uitspraak2008-06-18
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers253464 / HA ZA 06-107
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers253464 / HA ZA 06-107
Statusgepubliceerd
Indicatie
extinctieve (bevrijdende) verjaring
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 253464 / HA ZA 06-107
Uitspraak: 18 juni 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de openbare rechtspersoon DE GEMEENTE CAPELLE AAN DEN IJSSEL,
zetelend te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J. Kneppelhout,
advocaat mr. W.J. Kolkert te ‘s-Hertogenbosch,
- tegen -
1. [gedaagde1],
2. [gedaagde2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. P.H.Ch.M. van Swaay,
advocaat mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Partijen worden hierna aangeduid als "De Gemeente" respectievelijk
"[gedaagden]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 9 januari 2006, met producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 29 maart 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 31 oktober 2006;
- akte van depot d.d. 4 juli 2007 en de daarin genoemde foto’s;
- conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, waarbij vermindering van eis in reconventie, met producties;
- akte in conventie, tevens conclusie van dupliek in reconventie;
- antwoordakte aan de zijde van [gedaagden]
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Sinds 16 oktober 1995 is [gedaagden] eigenaar van het woonhuis met garage en erf alsmede de winkel met opslagruimte en erf aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend [kadastrale aanduiding1] (hierna: perceel [adres]).
2.2 Gezien vanaf de [straat] ligt aan de achterzijde van perceel [adres] een gedeelte van een perceel grond, [kadastrale aanduidi[kadastrale aanduiding3] (hierna: perceel [kadastrale aanduiding3]). In de openbare registers van het Kadaster staat De Gemeente als eigenaar van perceel [kadastrale aanduiding3] vermeld.
2.3 Gezien vanaf de [straat] ligt ter linkerzijde van perceel [adres] het perceel plaatselijk bekend [adres2] te [woonplaats], kadastraal bekend [kadastrale aanduiding2] (hierna: [kadstrale aanduiding2]).
2.4 De eigendom van perceel [adres] is door [gedaagden] verkregen van (de erven van) [persoon1] (hierna: [persoon1]). Op perceel [adres] staat een schuur die aan de achterzijde een deur heeft die uitkomt op het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres]. Perceel 6588 is met ingang van 25 augustus 1971 tot 26 november 1993 door [persoon1] van De Gemeente gehuurd geweest. [persoon1] heeft gewoond in de woning op perceel [adres] en heeft op [kadstrale aanduiding2] een bouw- en aannemingsbedrijf uitgeoefend.
3 Het geschil in conventie
De vordering luidt - verkort en zakelijk weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
• te verklaren voor recht dat De Gemeente eigenaar is van het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres] (zoals aangegeven in een rode arcering op productie 1 bij dagvaarding);
• [gedaagden] te veroordelen om het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres] te ontruimen en ontruimd te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van De Gemeente in de kosten van het geding.
4 Het geschil in reconventie
De gewijzigde vordering luidt - verkort en zakelijk weergegeven - om bij vonnis:
a. te verklaren voor recht dat [gedaagden] eigenaar is geworden van het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres];
b. het vonnis uit te spreken in zodanige vorm dat dit vonnis inschrijfbaar is in het Kadaster;
met veroordeling van De Gemeente in de kosten van het geding.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
5 De beoordeling
In conventie en in reconventie
5.1 Gezien de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen beide vorderingen tegelijkertijd besproken worden.
5.2 De Gemeente vordert te verklaren voor recht dat De Gemeente eigenaar is van het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres] en veroordeling van [gedaagden] dit perceelsgedeelte te ontruimen en ontruimd te houden.
[gedaagden] verweert zich tegen deze vordering door te stellen dat hij door middel van bevrijdende verjaring de eigendom van voormeld perceelsgedeelte heeft verkregen.
5.3 Het geschil draait om de vraag of en zo ja op welk moment (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] het bezit heeft verkregen over het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres], zoals artikel 3:105 lid 1 vereist.
[gedaagden] stelt dat [persoon1] voormeld perceelsgedeelte op enig moment voor zichzelf is gaan houden (bezit) en dat hij zich dit bezit heeft verschaft door middel van inbezitneming.
De Gemeente heeft daartegenover onder meer aangevoerd dat [persoon1] het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres] slechts hield voor een ander (houderschap) en dat reeds daarom geen sprake kan zijn van inbezitneming (artikel 3:111 BW). Ter onderbouwing daarvan heeft De Gemeente verwezen naar de huurovereenkomst d.d. 25 augustus 1971 tussen De Gemeente en [persoon1] (productie 3 bij dagvaarding).
5.4 Dit verweer treft geen doel. Uit voormelde huurovereenkomst, die betrekking heeft op [kadstrale aanduiding2], blijkt niet dat deze tevens betrekking heeft op het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres], zodat het gebruik daarvan door [persoon1] niet krachtens die overeenkomst kan zijn aangevangen. Gesteld noch gebleken is dat het gebruik door [persoon1] van het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres] krachtens enige andere rechtsverhouding is aangevangen. Mitsdien moet het ervoor worden gehouden dat [persoon1] voormeld perceelsgedeelte niet voor een ander is gaan houden en dat van houderschap geen sprake is.
5.5 Of sprake is van bezit, moet aan de maatstaf van artikel 3:108 BW worden getoetst: of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de artikelen 3:109 tot en met 3:117 BW en overigens op grond van uiterlijke feiten.
In artikel 3:113 BW is bepaald dat men een goed in bezit neemt door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen (lid 1), maar dat, wanneer een goed in bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende zijn (lid 2). Met betrekking tot onroerende zaken heeft hierbij voorts te gelden dat niet spoedig wordt aangenomen dat een partij zich het bezit heeft verschaft door middel van inbezitneming.
Het betreden van het perceel is niet voldoende om van een inbezitneming te spreken: noodzakelijk is dat de bezitter zich gedraagt alsof hij eigenaar is, terwijl daarnaast duidelijk moet zijn dat de macht van de oorspronkelijke bezitter over de zaak is geëindigd. Daarvan kan sprake zijn indien – zoals [gedaagden] stelt en De Gemeente gemotiveerd betwist – het litigieuze perceelsgedeelte voorzien was van erfafscheiding(en), zoals een ondoordringbare haag of een hekwerk, ten opzichte van de andere percelen (vanaf de Bergweg gezien links, rechts en achter). In dat geval is het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres] feitelijk één geheel met perceel [adres] gaan vormen en afgesloten c.q. afgescheiden van de omgeving, zodat het litigieuze perceelsgedeelte via de deur in de schuur op perceel [adres] alleen voor (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] bereikbaar was.
5.6 Tegenover de gemotiveerde betwisting door De Gemeente zal [gedaagden], op wie in deze de bewijslast rust nu hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, worden toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen (1) dat [persoon1] het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres] in bezit heeft genomen en (2) dat de bezitsuitoefening door [gedaagden] (en zijn rechtsvoorganger) gedurende tenminste 20 jaar onafgebroken heeft geduurd.
5.7 Krachtens artikel 73 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek dient de vraag of [gedaagden] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres] aan de hand van het sinds 1 januari 1992 in werking getreden recht beantwoord te worden. Artikel 3:105 lid 1 BW bepaalt dat hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed verkrijgt. Daarbij is niet relevant of zijn bezit al dan niet te goeder trouw is (geweest). Krachtens artikel 3:306 BW geldt voor de verjaring van de hiervoor bedoelde rechtsvordering een termijn van 20 jaar. Ingevolge artikel 93 Overgangswet geldt een uitgestelde werking van een jaar ingeval de termijn van 20 jaar op het tijdstip van inwerkingtreding reeds is verstreken. Dit betekent dat de bevrijdende verjaringstermijn op zijn vroegst op 1 januari 1993 kan zijn voltooid.
5.8 In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
in conventie en in reconventie
alvorens verder te beslissen,
draagt [gedaagden] op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid (1) dat [persoon1] het gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding3] dat is gelegen achter perceel [adres] in bezit heeft genomen en (2) dat de bezitsuitoefening door [gedaagden] (en zijn rechtsvoorganger) gedurende tenminste 20 jaar onafgebroken heeft geduurd.
bepaalt dat indien [gedaagden] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter
mr. C. Bouwman;
bepaalt dat de procureur van [gedaagden] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden september, oktober, november en december 2008 en dat de procureur van De Gemeente binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken in het openbaar.
801/1729