Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9502

Datum uitspraak2008-04-24
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/31858
Statusgepubliceerd


Indicatie

Richtlijn 2003/109 / uitwerking inkomensvereiste te strikt, gelet op doel en strekking van de richtlijn


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 07 / 31858 uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 april 2008 in de zaak van: [Eiser], geboren op [1960], van Russische nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Eiser heeft op 3 maart 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 3 november 2006 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 1 december 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 juli 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser op 13 augustus 2007 beroep ingesteld. 1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend 1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 januari 2008. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is verweerder bevoegd de aanvraag tot het verlenen of tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet onder beperkingen wordt verleend. Aan de vergunning worden geen voorschriften verbonden. 2.3 In artikel 21, eerste lid, Vw is bepaald dat, ter uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (hierna: richtlijn 2003/109) de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 slechts kan worden afgewezen, indien -voor zover hier van belang- de vreemdeling: d. al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. 2.4 Ingevolge het derde lid van artikel 21 Vw wordt op het document, bedoeld in artikel 9, de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ geplaatst, tenzij de vergunning is verleend met toepassing van artikel 21a Vw. 2.5 In artikel 3.93, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat voor de toepassing van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, Vw de artikelen 3.73 tot en met 3.76 van overeenkomstige toepassing zijn. 2.6 In artikel 3.75, vierde lid, Vb is bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige. 2.7 Ingevolge artikel 3.20, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv) zijn middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. 2.8 In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, richtlijn 2003/109 is neergelegd dat de lidstaten van onderdanen van derde landen het bewijs verlangen dat zij voor zichzelf en de gezinsleden te hunnen laste beschikken over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en hun gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en minimumpensioen voordat het verzoek om toekenning van de status van langdurig ingezeten werd ingediend. 2.9 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is op 5 april 1995 Nederland ingereisd en heeft op 6 april 1995 verzocht om toelating als vluchteling. Bij uitspraak van deze rechtbank van 17 juli 1996 is de afwijzing van deze aanvraag onherroepelijk geworden. Eiser heeft van 3 april 2001 tot 1 mei 2006 gewerkt bij bouwbedrijf [Bedrijfsnaam], in verband waarmee hij gedurende die periode in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “het verrichten van arbeid in loondienst”. Eiser is met ingang van 3 april 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’. Met ingang van 1 mei 2006 is de beperking van deze vergunning gewijzigd in ‘uitoefenen gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ en is de geldigheidsduur van de vergunning verlengd tot 1 mei 2008. Eiser heeft zich met ingang van 1 september 2006 gevestigd als zelfstandig masseur. 2.10 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’, nu eiser niet voldoet aan het middelenvereiste. Gebleken is dat eiser sinds 1 september 2006 als zelfstandig ondernemer werkzaam is. Eiser is derhalve op 19 juli 2007 nog niet anderhalf jaar als zelfstandige werkzaam en heeft daarom niet aangetoond dat hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan kan beschikken. Eiser voldoet om dezelfde reden evenmin aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van het nationale recht. Eiser heeft bij schrijven van 3 juli 2007 meegedeeld af te zien van de mogelijkheid om naar aanleiding van het bezwaarschrift te worden gehoord. Daarom is op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, Awb afgezien van het horen van eiser. 2.11 Eiser heeft hiertegen in beroep, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd. Verweerder erkent in het verweerschrift dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat eiser niet is aangemerkt als derdelander, zoals bedoeld in richtlijn 2003/109. Alleen al om deze reden dient het bestreden besluit vernietigd te worden. Eiser voldoet aan de voorwaarden voor verkrijging van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’. Hij beschikt wel degelijk over vaste en regelmatige inkomsten als bedoeld in richtlijn 2003/109. Ten onrechte meent verweerder voor de uitleg van dit begrip terug te kunnen vallen op het middelenvereiste uit hoofdstuk B1/7.4 Vreemdelingencirculaire (Vc). Deze toets is in strijd met het EG-recht. Eisers inkomen uit zijn praktijk als masseur is per 1 juli 2007 vastgesteld op € 1317,- bruto per maand. Blijkens de prognose van de accountant zullen de inkomsten van eiser uitkomen op circa € 2566,- à € 2700,- bruto per maand. Dit is meer dan het niveau van de bijstandsuitkering voor een alleenstaande. Eiser voldoet hiermee dus aan het inkomensvereiste van artikel 5 van richtlijn 2003/109. Eiser heeft nooit een beroep gedaan op de openbare kas en hoeft dat ook niet te doen. Eiser doet een beroep op paragraven 6, 7, 9 en 17 van de preambule bij richtlijn 2003/109. De rechtbank overweegt als volgt. 2.12 Eisers stelling dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat hij niet is aangemerkt als derdelander als bedoeld in richtlijn 2003/109 en het besluit daarom geen stand kan houden, volgt de rechtbank niet. In het bestreden besluit is de aanvraag van eiser vol en kenbaar gemotiveerd getoetst aan de voorwaarden van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Het enkele feit dat in het bestreden besluit -abusievelijk- is opgemerkt dat eiser niet als derdelander kan worden aangemerkt, doet aan de in het bestreden besluit gegeven motivering niet af. 2.13 De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit dateert van na 23 januari 2006. Op die datum was de implementatietermijn voor richtlijn 2003/109 verstreken, zodat, voor zover bepalingen van die richtlijn niet of gebrekkig zijn geïmplementeerd in het Nederlandse recht, eiser, op wie deze richtlijn blijkens artikel 3 daarvan van toepassing is, een beroep toekomt op rechtstreeks werkende bepalingen. 2.14 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder het inkomstenvereiste als neergelegd in artikel 5 van richtlijn 2003/109 op correcte wijze heeft geïmplementeerd in het nationale recht. 2.15 Uit overweging 2 van de preambule bij richtlijn 2003/109 blijkt dat met de richtlijn beoogd is om de juridische status van onderdanen van derde landen meer in overeenstemming te brengen met die van de onderdanen van de lidstaten. Daarnaast is bedoeld dat iemand die gedurende een nader te bepalen periode legaal in een lidstaat heeft verbleven en een vergunning tot langdurig verblijf heeft, in deze lidstaat een aantal uniforme rechten zou moeten verkrijgen die zo dicht mogelijk bij de rechten van EU-burgers liggen. Blijkens overweging 4 van de preambule is de integratie van onderdanen van derde landen die duurzaam in een lidstaat zijn gevestigd van wezenlijk belang voor de bevordering van de economische en sociale samenhang, een fundamentele doelstelling van de Gemeenschap, die is opgenomen in het Verdrag. In overweging 6 van de preambule is opgenomen dat het belangrijkste criterium voor de verwerving van de status van langdurig ingezetene de duur van het verblijf op het grondgebied van de lidstaat is. Het moet gaan om langdurig en ononderbroken verblijf, waaruit blijkt dat de betrokkene sterke banden met het land heeft verkregen. Daarbij moet een zekere flexibiliteit mogelijk zijn om rekening te houden met omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaat tijdelijk verlaat. In overweging 7 is neergelegd dat onderdanen van derde landen, om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen, moeten aantonen dat zij over voldoende inkomsten en een ziektekostenverzekering beschikken, om te voorkomen dat zij ten laste komen van de lidstaat. De lidstaten kunnen bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van vaste en regelmatige inkomsten, rekening houden met factoren zoals bijdragen aan het pensioenstelsel en het vervullen van de fiscale verplichtingen. 2.16 De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het opnemen van het begrip ‘duurzaam’ in artikel 21, eerste lid, onder a, Vw, geen onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘vast en regelmatig’ in artikel 5 van richtlijn 2003/109. Laatstgenoemd begrip impliceert immers een zekere mate van continuïteit, die met het begrip ‘duurzaam’ tot uitdrukking wordt gebracht. 2.17 Gelet echter op doel en strekking van de richtlijn heeft verweerder met de uitwerking van het begrip duurzaam in artikel 3.20, eerste lid, Vv, voor zover betrekking hebbend op het vereiste dat deze inkomsten gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven, naar het oordeel van de rechtbank een te strikte invulling gegeven aan het begrip ‘vast en regelmatig’, waardoor aan artikel 5, eerste lid, onder a, van richtlijn 2003/109 het nuttig effect wordt ontnomen. Die invulling leidt er toe dat een onderdaan van een derde land, zoals eiser, die gedurende lange tijd in een lidstaat verblijft en die, na jarenlang arbeid in loondienst, inkomsten uit arbeid als zelfstandige verwerft zonder een beroep te hoeven doen op de openbare kas, buiten het bereik van de richtlijn valt op de enkele grond dat hij die inkomsten nog niet over een periode van anderhalf jaar heeft verworven. Die invulling miskent dat ‘vaste en regelmatige inkomsten’ in de zin van artikel 5 van richtlijn 2003/109 ook op andere wijze kunnen worden aangetoond. Te denken valt onder meer aan marktonderzoek, deugdelijk onderbouwde prognoses, relevant arbeidsverleden, en dergelijke. 2.18 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient artikel 3.20, eerste lid, Vv, voor zover betrekking hebbend op het vereiste dat deze inkomsten gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven, in het onderhavige geval buiten toepassing te worden gelaten wegens strijd met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de richtlijn 2003/109. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. De overige gronden behoeven geen nadere bespreking. 2.19 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). 2.20 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit van 19 juli 2007; 3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiser; 3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 143,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mrs. H.C. Greeuw en A.T.B. de Vries, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en op 24 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.