Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9496

Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/28037, 07/28038
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voortgezet verblijf na beëindiging AMV-vergunning / zorgvuldigheid / verweerder had moeten overleggen met eiseres over het aangegeven verblijfsdoel


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummers: AWB 07 / 28037 AWB 07 / 28038 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 april 2008 in de zaak van: 1. [Eiseres 1], geboren op [1986], mede namens haar minderjarige kind [kind], geboren op [2003]; en 2. [Eiseres 2] geboren op [oktober 1999], allen van Angolese nationaliteit, eiseressen, gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. S. Pirs, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Eiseres sub 1 heeft op 5 januari 2004 verzocht om verlenging van de aan haar afgegeven verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke is afgegeven onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Deze aanvraag is mede ten behoeve van het minderjarige kind van eiseres sub 1, [kind]. Deze aanvraag is bij besluit van 10 maart 2004 afgewezen. Dit besluit is abusievelijk aan een andere gemachtigde verzonden. Verweerder heeft dit besluit daarom aangemerkt als niet verzonden. Bij besluit van 20 september 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 15 juni 2007 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres sub 1 op 10 juli 2007 beroep ingesteld. 1.2 Op 5 januari 2004 is namens eiseres sub 2 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Deze aanvraag is bij besluit van 16 december 2004, verzonden op 20 december 2004, afgewezen. Het hiertegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 15 juni 2007 ongegrond verklaard. Hiertegen is namens eiseres sub 2 op 10 juli 2007 beroep ingesteld, hetgeen is geregistreerd onder nummer AWB 07 / 28038. 1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 november 2007. Eiseressen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres sub 1 is op 4 november 2001 Nederland ingereisd. Op 19 november 2001 heeft zij een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, mede ten behoeve van eiseres sub 2. Bij besluit van 6 mei 2002 is eiseres sub 1 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Bij schrijven van 2 juni 2003 is dit besluit ingetrokken. Bij besluit van 28 oktober 2003 is wederom besloten aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen met de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ en de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 6 juli 2004 (geregistreerd onder nummer AWB 03 / 60732) ongegrond verklaard. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld. 2.3 Op 28 december 2004 heeft eiseres sub 1, mede ten behoeve van haar minderjarige kind [kind] wederom een aanvraag ingediend om verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Bij besluit van 9 november 2005 is deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 15 juni 2007 is het besluit van 9 november 2005 ingetrokken en is de aanvraag van 28 december 2004 opnieuw afgewezen. Hiertegen heeft eiseres sub 1 op 10 juli 2007 bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar is nog niet beslist. 2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Eiseres sub 2 kan niet worden aangemerkt als alleenstaande minderjarige vreemdeling, nu haar moeder in Nederland verblijft. Aangenomen kan worden dat zij de verzorging van eiseres sub 2 op zich neemt. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb is afgezien van het horen van belanghebbenden. De aanvraag van eiseres sub 1, om verlenging van de verblijfsvergunning kan ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Op 10 maart 2004 heeft eiseres sub 1 de meerderjarige leeftijd bereikt, waardoor zij niet langer voldoet aan het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Mitsdien wordt de aanvraag tot verlenging van haar verblijfsvergunning afgewezen. Niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat een beslissing overeenkomstig de beleidsregels in dit geval zou leiden tot gevolgen voor belanghebbenden, die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Derhalve bestaat er geen aanleiding om, met gebruikmaking van de in artikel 4:84 Awb neergelegde inherente afwijkingsbevoegdheid, in weerwil van het beleid, de aanvraag in te willigen. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb is afgezien van het horen van belanghebbenden. De aanvraag van 28 december 2004 wordt gezien als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb. Niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die behoren te leiden tot een ander oordeel. Deswege wordt de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar de eerder beschikking, die als herhaald en ingelast wordt beschouwd. 2.5 Eiseressen hebben hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Eiseres sub 1 verwijst naar het aanvullend bezwaarschrift van 10 juli 2007, waarin -voor zover hier van belang- is opgemerkt dat verweerder ten onrechte de aanvraag van 28 december 2004 niet heeft opgevat als een aanvraag om voortgezet verblijf, waar eiseres sub 1 dit duidelijk beoogde te vragen. Ook de aanvraag van 5 januari 2004 is ten onrechte niet opgevat als een aanvraag om voortgezet verblijf. De aanvraag is gedaan twee maanden voordat eiseres sub 1 meerderjarig zou worden. Verweerder had moeten begrijpen dat dit het beoogde verblijfsdoel was. Ten onrechte is dan ook alleen getoetst aan het beleid inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers. Daarnaast heeft eiseres sub 1 bijzondere feiten en omstandigheden genoemd, op grond waarvan verweerder had moeten besluiten gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank overweegt als volgt. 2.6 Allereerst stelt de rechtbank vast dat thans niet meer in geschil is dat eiseres sub 2 niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, nu zij niet als alleenstaande kan worden aangemerkt. De rechtbank zal het beroep van eiseres sub 2, geregistreerd onder nummer AWB 07 / 28038, ongegrond verklaren. 2.7 Evenmin is in geschil dat eiseres sub 1 thans meerderjarig is en om die reden niet in aanmerking kan komen voor verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. 2.8 Ter beoordeling staat of verweerder in dit specifieke geval de onderhavige aanvraag heeft kunnen opvatten als uitsluitend strekkend tot verlenging van de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. 2.9 De rechtbank stelt voorop (onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 30 januari 2003, geregistreerd onder nummer AWB 01/55439; LJN: AF5830 en de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 17 januari 2008, geregistreerd onder nummer AWB 07/21648; LJN: BC2673), dat, gelet op het wettelijk stelsel, neergelegd in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, verweerder - in het algemeen gesproken – aanvragers van een reguliere verblijfsvergunning terecht in de gelegenheid stelt een beperking als bedoeld in laatstgenoemde bepaling aan te geven. Uit dit wettelijk stelsel vloeit tevens voort dat verweerder in beginsel uit mag gaan van de door de vreemdeling aangegeven beperking, nu het aan de vreemdeling is om te bepalen met het oog op welk verblijfsdoel hij een verblijfsvergunning aanvraagt. In bijzondere omstandigheden kan evenwel de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid met zich brengen dat verweerder (de gemachtigde van) de vreemdeling informeert, dan wel met deze partij overlegt over de aangegeven beperking. Dat kan het geval zijn indien die beperking, gelet op het feitelijk gewenste verblijfsdoel, kennelijk niet aan de orde is of kennelijk op een vergissing berust. 2.10 Met inachtneming van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de onderhavige aanvraag niet zonder meer heeft kunnen opvatten als een aanvraag die (alleen) tot doel had de verlenging van de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning. Hierbij is het volgende van belang. Eiseres sub 1 beschikte over een verblijfsvergunning regulier met als doel “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling”, met een geldigheidsduur tot 10 maart 2004, de dag waarop eiseres sub 1 meerderjarig is geworden. Ten tijde van de aanvraag was het dan ook evident dat een verlengingsaanvraag met het doel “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” onmogelijk toegewezen kon worden en geen enkel doel diende. Gelet op het bestaan van een verblijfsvergunning voor de duur van de minderjarigheid van eiseres sub 1, mede in aanmerking genomen de korte termijn waarbinnen eiseres sub 1 meerderjarig zou worden, lag het voor de hand dat de aanvraag van eiseressen de strekking had dat hun rechtmatig verblijf in die zin zou worden verlengd dat zij een vergunning met de beperking “voortgezet verblijf” zouden verkrijgen. Verweerder had hieruit kunnen en moeten afleiden dat de door eiseres sub 1 aangegeven beperking op een kennelijke vergissing berustte en heeft de aanvraag gelet op de weergegeven omstandigheden niet zonder meer kunnen aanmerken als enkel een verlengingsaanvraag. Dit klemt te meer nu eiseressen zich in een kwetsbare positie bevonden, nu zij ten tijde van de aanvraag allen nog minderjarig waren. 2.11 Gelet op het voorgaande had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om met eiseres sub 1, dan wel met de gemachtigde van eiseressen te overleggen over de aangegeven beperking. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verweerder dit in voorkomende gevallen ook doet, zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 21 augustus 2007 (geregistreerd onder nummer AWB 06 / 45536). Nu verweerder dit in het onderhavige geval heeft nagelaten, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen en niet deugdelijk gemotiveerd. Het besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 Awb en 7:12, eerste lid, Awb, te worden vernietigd. 2.12 Het beroep zal reeds hierom gegrond worden verklaard. De overige gronden behoeven geen nadere bespreking. 2.13 De rechtbank zal het bestreden besluit van 15 juni 2007 vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. 2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres sub 1 heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). 2.15 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het door eiseres sub 1 betaalde griffierecht vergoedt. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep van eiseres sub 2 met het nummer AWB 07 / 28038 ongegrond; 3.2 verklaart het beroep van eiseres sub 1 met het nummer AWB 07 / 28037 gegrond; 3.3 vernietigt het bestreden besluit van 15 juni 2007; 3.4 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak; 3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiseres sub 1; 3.6 draagt de Staat der Nederlanden op € 143,- te betalen aan eiseres sub 1 als vergoeding voor het betaalde griffierecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese - Rood, rechter, en op 23 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.