Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9495

Datum uitspraak2008-07-01
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/710341-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

9 maanden gevangenisstraf met aftrek voor medeplegen van afpersing en handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummers: 16/710341-08, 16/602162-05 (TUL) Datum uitspraak: 1 juli 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren 1957 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam] [woonplaats], Raadsman: mr. J.A. Schadd. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2008. De tenlastelegging Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat 1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2006 tot en met 14 januari 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [aangever1] en/of [aangever2] heeft gedwongen tot de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever1] en/of [aangever2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s): - die [aangever1] in diens eigen woning heeft/hebben geslagen en/of gestompt - zonder toestemming de televisie van die [aangever1] uit diens woning heeft/hebben meegenomen - tegen die [aangever1] en/of [aangever2] (op dreigende toon en/of intimiderende wijze) heeft/hebben gezegd dat ze geld moest(en) betalen - bij de woning van die [aangever1] en/of [aangever2] langs is/zijn geweest en heeft/hebben gezegd dat ze geld moest(en) betalen - die [aangever1] en/of [aangever2] veelvuldig telefonisch heeft/hebben benaderd en gezegd dat ze geld moest(en) betalen en (daarbij) bedreigende en/of intimiderende taal heeft/hebben geuit tegen [aangever1] en/of [aangever2] door (onder andere) te zeggen: * "Jij kon mij afkopen, ik geef je nu de kans een regeling met me te treffen. (..) Die afspraak met mij blijft staan wat die jongens ook met je uitvreten en wat er ook gebeurd. Want anders kom ik effe, dan kom ik nou met je praten. Ik werk niet met advocaten en niet met rechters, dat weet je" * "nog 4x 750 en dan zal ik jou nooit meer lastig vallen" * "kijk ik regel het liever zelf met je, begrijp je wat ik bedoel. En als je dat niet wil dan moeten die jongens het zelf gaan regelen (...)" * (in reactie op de opmerking van aangever dat het hem niet meer interesseert al is het drie keer naar het ziekenhuis) "ja dan red je het niet met drie keer." * "je hebt morgen tot 7 uur de tijd (..) dan heb jij geen stress meer, je vrouw en kind ook niet" * "betalen of ik ros je kop in elkaar" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking - tegen een kennis van [aangever1] en/of [aangever2] heeft/hebben gezegd: "als [aangever1] zich niet aan zijn afspraken houdt dan breek ik allebei ze poten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of aldus een bedreigende situatie voor die [aangever1] en/of [aangever2] heeft/hebben gecreëerd; 2. hij op of omstreeks 15 januari 2008 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 108 gram hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; Het bewijs en de beoordeling daarvan Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Het standpunt van de verdediging Wat betreft het eerste ten laste gelegde feit voert de verdediging aan dat de aangevers een fors verleden hebben op het gebied van vermogensdelicten en dat de aangifte door [aangever2] een excuus is na een door hem gepleegde overval. Omdat de politie aangever [aangever1] min of meer ompraat om aangifte te doen, en hem vervolgens met de verdachte laat bellen heeft dit tenminste de schijn van uitlokking, aldus de verdediging. Van objectieve waarheidsvinding is volgens de verdediging geen sprake meer en de verdediging verzoekt dan ook primair om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren. Subsidiair moet volgens de verdediging zeer omzichtig met de verklaringen worden omgesprongen, hetgeen tot vrijspraak moet leiden. Als de woorden van de verdachte in zijn context worden geplaatst, dan zijn die woorden misschien niet netjes, maar van een oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen blijkt niet, aldus de raadsman. De verdachte heeft, volgens zijn raadsman, door zijn optreden juist voorkomen dat zaken escaleerden. Er is geen sprake van bedreiging, maar van lange discussies tussen verdachte en de aangever over terugbetalen. Wat betreft de periode stelt de raadsman dat er geen objectieve ondersteuning is voor de totale duur van de tenlastelegging. Als de taps worden gebruikt, zou dat alleen een paar dagen in januari 2008 ondersteunen, aldus de raadsman. Wat betreft het tweede ten laste gelegde feit voert de verdediging aan dat het om antieke hennep ging die bij een vorige doorzoeking in 2001, waarvoor verdachte is veroordeeld, moet zijn blijven liggen. Bovendien ontbreekt volgens de verdediging de opzet, immers had verdachte geweten dat er op zolder nog hennep lag, dan had hij het wel ver[aangever2]t. Wat betreft de vordering tenuitvoerlegging voert de verdediging aan dat, gezien de bepleite vrijspraak, deze dient te worden afgewezen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de onder verdachte in beslaggenomen goederen aan verdachte moeten worden teruggegeven. Het oordeel van de rechtbank Voor wat betreft het tenlaste gelegde onder 1 (De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – beoordeling van het bewijs en de motivering daarvan, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het op ambtseed in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0940/08-000601C. Daar waar wordt verwezen naar andere bewijsmiddelen zal dit worden aangegeven.) Vast staat dat er tussen aangever [aangever1] en twee van de verdachten, te weten verdachte en [medeverdachte], een arbeidsverhouding is geweest. Uit deze arbeidsverhouding hebben Verdachte en [medeverdachte] eind 2006, begin 2007 een vordering verkregen op [aangever1], die ook door [aangever1] wordt erkend. [medeverdachte] heeft bekend dat hij in december 2006 het televisiescherm heeft meegenomen uit de woning van [aangever1], maar stelt dat dit met toestemming is gebeurd. Afgezien van de vraag of door de partner van [aangever1] en [aangever2], die op dat moment in de woning aanwezig waren, (onder druk) toestemming is verleend, is de rechtbank van oordeel dat het wegnemen van het televisiescherm, zeker nu dat in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden, heeft bijgedragen aan het creëren van een voor [aangever1] bedreigende situatie, zoals tenlaste is gelegd. Op 11 januari 2007 gaan Verdachte [verdachte] en [medeverdachte] langs bij de woning van [aangever1]. Daar wordt [aangever1] zodanig mishandeld dat hij naar de huisartsenpost gaat, zoals ook blijkt zijn verklaring en die van zijn partner [getuige1]. Ook deze mishandeling heeft naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan het creëren van een bedreigende situatie. De rechtbank twijfelt niet aan de aanwezigheid en deelname van Verdachte en [medeverdachte] bij deze mishandeling. De verklaringen van [aangever1] en [getuige1] zijn overtuigend. Na het meenemen van de televisie, de mishandeling en vele telefoontjes besluit [aangever1] tot het ‘afkopen’ van Verdachte en [medeverdachte]. Uit een brief aan Verdachte [verdachte] van [aangever1] gedateerd 13 januari 2007 die is aangetroffen bij de doorzoeking in de woning van verdachte blijkt dat [aangever1] toezegt Verdachte [verdachte] 1500 euro te betalen en, zo begrijpt de rechtbank uit de aantekeningen op de brief, [medeverdachte] 1800 euro. Wanneer [aangever1] hierover Verdachte [verdachte] belt, legt Verdachte hem een “dikke vette boete” op. Dat is voor de rechtbank het punt waar het incasseren van een vordering is omgeslagen in afpersing en er geen gewone ruzie om geld meer is. Door het opleggen van een boete is zonder meer duidelijk geworden dat verdachten zich wensten te bevoordelen. Door de mishandeling is duidelijk dat zij dat wensten te doen door geweld of bedreiging met geweld. De vrouw van [aangever1] verklaart daarover dat ze door gingen met betalen omdat “wij echt bang waren dat ons weer iets werd aangedaan.” In de periode na 13 januari 2007 betaalt [aangever1] 100 euro per persoon per week aan Verdachte en [medeverdachte]. Op een gegeven moment schakelt [aangever1] vrienden in om een einde te maken aan de bedreigingen. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij gebeld werd door iemand die zei van de Grijze Wolven te zijn en die zei dat het afgelopen moest zijn met de bedreigingen. Toen [medeverdachte] dit aan zijn vader, verdachte, vertelde heeft deze zich in het geheel gemengd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [getuige3] naar de woning van [aangever1] is gegaan om te voorkomen dat het geschil uit de hand zou lopen. Hoewel [medeverdachte] heeft verklaard dat [aangever1] al betalingen had verricht , vraagt verdachte aan [aangever1] een bedrag van 3250 voor Verdachte [verdachte] en 2000 euro voor [medeverdachte]. Deze verhoging van het te innen bedrag is in lijn met wat getuige [getuige2] heeft verklaard over de werkwijze van verdachte. Tegen deze [getuige2] heeft verdachte gezegd dat hij er altijd wat bovenop gooide. Vanaf dan moet [aangever1] in plaats van 200 euro per week (2x100), 400 euro per week gaan betalen. Bij niet tijdige betaling aan verdachte zou dit bedrag met 100 euro worden verhoogd. Aan het einde van de zomer van 2007 is [aangever1] te laat met een betaling aan verdachte. Terwijl [aangever1] pech heeft op de snelweg, is er telefonisch contact tussen hem en verdachte. Verdachte komt vervolgens naar de gestrande [aangever1] toe, gevolgd door [getuige3]. Getuige [getuige3] verklaart over het gedrag van verdachte: “[verdachte] was boos en niet rustig aan de telefoon. Ik hoorde [verdachte] toen zeggen ‘dan kom ik wel even naar je toe rijden.’ Ik zag dat [verdachte] in zijn Mercedes stapte en vol gas en met gillende banden wegreed. Ik dacht op dat moment ik rij er wel even achteraan, anders ontstaan er problemen.” [aangever2] verklaart over de intimiderende manier van optreden van verdachte: “hij kwam niet rustig aanlopen, hij kwam eigenlijk vrijwel als een baksteen op poten aanlopen.” [aangever1] verklaart dat verdachte heel intimiderend kwam aanlopen op de snelweg. Verdachte bedreigt [aangever1] door te zeggen:“ Ik krijg vierhonderd en als ik vanmiddag geen vierhonderd heb, dan trap ik je het ziekenhuis in. [getuige3] voorkomt dat zaken uit de hand lopen door verdachte tot rust te manen:“[verdachte] doe rustig hou je koppie erbij.” De rechtbank kan zich goed voorstellen dat deze ontmoeting op de vluchtstrook van de snelweg zeer intimiderend is geweest. Bij een “bemiddelingspoging” door de politie van Hilversum op het politiebureau van Hilversum op 24 november 2007 , schuift [aangever1] een gedeelte van de “schuld” door naar [aangever2]. Verdachte neemt in de periode die daarop volgt veelvuldig telefonisch contact op met [aangever2]. [aangever2] zoekt contact met [getuige2]. [aangever2] vraagt aan [getuige2] of hij geld kan lenen om verdachte te kunnen betalen. [getuige2] is bereid [aangever2] voor het geld te laten werken. [aangever2] geeft het nummer van [getuige2] door aan verdachte. Verdachte probeert ook daar de ‘schuld’ te incasseren. Daarbij laat verdachte zich bedreigend uit tegenover [getuige2], waarbij het geweld waarmee werd gedreigd gericht was op [aangever1]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis (18 januari 2008 – 2 februari 2008) nog geld heeft opgehaald bij [getuige2] en dat [aangever2] zelf ook nog twee keer heeft betaald. Vanaf 7 januari 2007 tapt de politie de telefoons van [aangever1], [aangever2] en de familie [verdachte]. Op 7 januari 2008 vindt een gesprek plaats tussen [aangever1] en verdachte. Uit dit gesprek blijkt dat verdachte druk uitoefent op [aangever1] om geld te betalen. Ter terechtzitting is betoogd dat de uitlatingen in dit gesprek niet gelezen moeten worden als afpersing en bovendien uitgelokt zijn. De rechtbank is met betrekking tot deze tapgesprekken allereerst van oordeel dat er geen enkele aanwijzing is dat [aangever1] door politie of justitie op de hoogte is gesteld van het (mogelijk) plaatsen van een tap. Er zijn in dit gesprek ook geen elementen waaruit de rechtbank kan opmaken dat verdachte inderdaad wordt uitgelokt om [aangever1] te bedreigen. Al vroeg in het gesprek geeft verdachte zonder provocatie van de zijde van [aangever1] aan dat [aangever1] hem “kan afkopen” en “de kans heeft om een regeling te treffen.” De rechtbank oordeelt dat de door verdachte gebezigde taal zeker als bedreigend kon worden ervaren. Kort na dit telefoongesprek volgt een gesprek tussen verdachte en [medeverdachte]. In dat telefoongesprek bespreken zij het gesprek met [aangever1] en de afspraken die daar gemaakt zijn. Daarbij wordt afgesproken dat het van [aangever1] te ontvangen geld gedeeld kan worden. Op 8 januari 2008 volgt een serie van gesprekken tussen [aangever1] en verdachte en [medeverdachte], met verschillende malen overleg tussen verdachte en [medeverdachte]. Zowel verdachte als [medeverdachte] gebruiken bedreigende taal tegen [aangever1]. Voor de rechtbank blijkt uit het veelvuldig contact dat er op dat moment nog steeds sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten. De rechtbank acht op basis van het voorgaande het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Voor wat betreft het tenlaste gelegde onder 2 (De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – beoordeling van het bewijs en de motivering daarvan, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het op ambtseed in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0940/08-001480. Daar waar wordt verwezen naar andere bewijsmiddelen zal dit worden aangegeven.) Op zolder van de woning van verdachte worden bij doorzoeking henneptoppen aangetroffen, waarop de hulp wordt ingeroepen van de coördinator softdrugs van het district Eemland-Zuid, de heer [politieambtenaar]. Deze treft daar een zolder aan, die geheel was ingericht en bestemd voor het knippen en drogen van henneptoppen. De verklaring van verdachte dat de henneptoppen zouden zijn blijven liggen na een vorige ontmanteling door de politie in 2001, wordt door de heer [politieambtenaar] afgewezen. Bovendien stelt de heer [politieambtenaar] dat de aangetroffen henneptoppen weliswaar niet vers waren, maar niet zo oud dat ze uit 2001 zijn. De rechtbank volgt de deskundige in die opvatting, en gelet daarop verwerpt de rechtbank ook de stelling van verdachte dat hij geen opzet had op het aanwezig hebben van de hennep. De henneptoppen worden getest en uit die test blijkt dat het om cannabis gaat. Het gaat daarbij om een hoeveelheid van 108 gram. De rechtbank acht op basis van het voorgaande het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte 1 op tijdstippen in de periode van 1 december 2006 tot en met 14 januari 2008, in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever1] en [aangever2] heeft gedwongen tot de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld, toebehorende aan [aangever1] en/of [aangever2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en zijn mededader(s): - die [aangever1] in diens eigen woning hebben geslagen en/of gestompt - zonder toestemming de televisie van die [aangever1] uit diens woning hebben meegenomen - tegen die [aangever1] en/of [aangever2] op dreigende toon en intimiderende wijze hebben gezegd dat hij geld moest betalen - bij de woning van die [aangever1] langs zijn geweest en hebben gezegd dat hij geld moest betalen - die [aangever1] en/of [aangever2] veelvuldig telefonisch hebben benaderd en gezegd dat hij geld moest betalen en daarbij bedreigende en intimiderende taal hebben geuit tegen [aangever1] door onder andere te zeggen: * "Jij kon mij afkopen, ik geef je nu de kans een regeling met me te treffen. (..) Die afspraak met mij blijft staan wat die jongens ook met je uitvreten en wat er ook gebeurd. Want anders kom ik effe, dan kom ik nou met je praten. Ik werk niet met advocaten en niet met rechters, dat weet je" * "nog 4x 750 en dan zal ik jou nooit meer lastig vallen" * "kijk ik regel het liever zelf met je, begrijp je wat ik bedoel. En als je dat niet wil dan moeten die jongens het zelf gaan regelen (...)" * (in reactie op de opmerking van aangever dat het hem niet meer interesseert al is het drie keer naar het ziekenhuis) "ja dan red je het niet met drie keer." * "je hebt morgen tot 7 uur de tijd (..) dan heb jij geen stress meer, je vrouw en kind ook niet" * "betalen of ik ros je kop in elkaar" - tegen een kennis van [aangever1] hebben gezegd: "als [aangever1] ([aangever1]) zich niet aan zijn afspraken houdt dan breek ik allebei ze poten", en aldus een bedreigende situatie voor die [aangever1] en [aangever2] hebben gecreëerd; 2 op 15 januari 2008 te Amersfoort opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 108 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde onder 1 levert het navolgende strafbare feit op. Medeplegen van afpersing Het bewezenverklaarde onder 2 levert het navolgende strafbare feit op. Handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 58 dagen voorwaardelijk. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Wat begon als een arbeidsverhouding is verworden tot een situatie waarin het gezin van [aangever1] en -in mindere mate- [aangever2], onder de druk van bedreiging en intimidatie door de verdachte en de medeverdachten heeft geleefd. Verdachte en de medeverdachten hebben zich bij hun handelen alleen door eigen financieel belang laten leiden. Zij hebben zich onvoldoende rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers en hebben op volstrekt ontoelaatbare wijze van hen vermogen afhandig gemaakt. Daarbij overweegt de rechtbank dat sprake is van afpersing gedurende meer dan een jaar. Hoewel het de rechtbank duidelijk is dat [aangever1] zelf ook een rol heeft gespeeld in de wijze waarop de gebeurtenissen zich hebben voltrokken, rekent de rechtbank de periode waarin de afpersing heeft plaatsgevonden de verdachte sterk aan. Wat betreft het tweede ten laste gelegde feit heeft de rechtbank laten meewegen dat de aangetroffen hennep al wat ouder was. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 februari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte zich al eerder aan dergelijke strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 5 juni 2008, opgemaakt door [reclasseringswerker], reclasseringswerker; De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan. Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: - 108 gram hennep; zal onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 2 bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet . De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - 2 schakelpanelen; - 8 assimilatielampen; - 1 stoppenkast; - 4 scharen met hennepresten; - 1 luchtafzuiger; - 1 koolstoffilter; - 2 dozen met sealbags om hennep in te verpakken; - 1 kachel; - 1 tafelventilator; - 3 stuks groeimiddel; - 8 transformatoren; zullen onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 11 april 2006 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de tijd van 2 weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 26 april 2006. De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast. Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden. De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken gelasten. De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 317 van het Wetboek van Strafrecht, en artikel 11 tweede lid van de Opiumwet. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 9 maanden. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Ten aanzien van parketnummer 16/602162-05: Gelast, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 11 april 2006. Verklaart onttrokken aan het verkeer: - 2 schakelpanelen; - 8 assimilatielampen; - 1 stoppenkast; - 4 scharen met hennepresten; - 1 luchtafzuiger; - 1 koolstoffilter; - 2 dozen met sealbags om hennep in te verpakken; - 1 kachel; - 1 tafelventilator; - 3 stuks groeimiddel; - 8 transformatoren; - 108 gram hennep; Dit vonnis is gewezen door mrs. J.K.J. van den Boom, M.P. Gerrits - Janssens en C.E.M. Nootenboom - Lock, bijgestaan door mr. L.G.A. Linssen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2008. Mrs. J.K.J. van den Boom en M.P. Gerrits - Janssens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.