Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9489

Datum uitspraak2008-04-24
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/4116
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bekendmaking besluit / adres gemachtigde
Hoewel het besluit per aangetekende post naar het adres van verzoeker is gezonden, is niet in geschil dat het besluit verzoeker niet heeft bereikt. Gelet op het bepaalde in B2/9.7.7.1 Vc, alsmede het feit dat verweerder op de hoogte was van het feit dat het besluit verzoeker niet had bereikt, lag het op de weg van verweerder het besluit (ook) naar het adres van de gemachtigde van verzoeker te sturen. Te meer nu het een ambtshalve besluit betrof dat verzoeker niet behoefde te verwachten. Door de enkele toezending naar het adres van verzoeker is het besluit derhalve niet op juiste wijze bekend gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 3:40 Awb stelt de voorzieningenrechter vast dat het besluit in werking is getreden met ingang van de datum waarop het bij (de gemachtigde van) verzoeker bekend is geraakt. Gelet hierop is het onderhavige bezwaar tijdig ingediend.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 08/4116 (voorlopige voorziening) uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2008 in de zaak van: [Verzoeker], geboren op [1972], van Iraakse nationaliteit, verzoeker, gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verzoeker heeft op 5 juni 2007, ontvangen op 13 juni 2007, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 4 januari 2008 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 14 januari 2008 bezwaar gemaakt. 1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 5 februari 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist. 1.3 Verweerder heeft op 3 april 2008 een verweerschrift ingediend. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 april 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Op 11 augustus 2004 heeft verzoeker een aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel “verblijf bij partner” ingediend. Bij besluit van 31 januari 2005 heeft verweerder de gevraagde verblijfsvergunning verleend met ingang van 11 augustus 2004, laatstelijk verlengd tot 10 april 2008. 2.3 Verweerder heeft bij besluit van 27 februari 2007 de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 11 augustus 2004. Uit informatie van de gemeente Den Helder is gebleken dat [referente] (referente) tevens verblijfsgeefster is voor een andere vreemdeling. Op het moment dat verzoeker een aanvraag heeft ingediend, was de andere vreemdeling eveneens in het bezit van een verblijfsvergunning met hetzelfde doel “verblijf bij [referente]”. Voorts is gebleken dat noch door verzoeker noch door referente melding is gemaakt van het feit dat referente eveneens verblijfsgeefster voor een andere vreemdeling is. Er is derhalve nimmer sprake geweest van een exclusieve relatie, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat verzoeker relevante gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning regulier zouden hebben geleid. 2.4 Verweerder heeft in het besluit van 4 januari 2008 de onderhavige aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aangemerkt als een eerste aanvraag, omdat verzoeker ten tijde van de aanvraag niet over een geldige verblijfstitel beschikte, gelet op het besluit van 27 februari 2007. Verweerder heeft de aanvraag vervolgens afgewezen omdat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Er is tot slot geen sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). 2.5 Verzoeker heeft hiertegen in bezwaar het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Het onderhavige bezwaar is mede gericht tegen het besluit van 27 februari 2007. Nu het voor verweerder duidelijk was dat verzoeker het besluit niet had ontvangen, had het op de weg van verweerder gelegen het besluit naar zijn gemachtigde te sturen. Derhalve is tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2007. Gronden ten aanzien van het besluit van 27 februari 2007 Er is wel sprake van een exclusieve relatie, verzoeker en referente hebben samen een kind en het tweede kind is onderweg. Referente heeft in 2001 onder dwang haar handtekening moeten zetten onder wat waarschijnlijk een aanvraagformulier was voor een verblijfsvergunning voor de heer [...]. Verblijfsbeëindiging zou een inbreuk maken op het gezinsleven tussen verzoeker, referente en zijn kind. Er is sprake van schending van artikel 8 EVRM. Gronden ten aanzien van het besluit van 4 januari 2008 Verweerder heeft verzoeker ten onrechte het mvv-vereiste tegengeworpen, nu de aanvraag is ingediend binnen zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning. In geval van intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht wordt bij de bepaling van de zes maandentermijn uitgegaan van de datum van het besluit, in casu 27 februari 2007. De aanvraag had derhalve moeten worden opgevat als een (premature) aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning. Verzoeker woont nog met zijn partner en voldoet ook aan de overige voorwaarden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.6 Ingevolge artikel 3:40 Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. 2.7 De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, Awb door toezending of uitreiking aan hen, onder wie de aanvrager. 2.8 In B2/9.7.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder omtrent bekendmaking van besluiten het volgende neergelegd: “De hoofdregel is dat een beschikking in reguliere zaken aan de belanghebbende wordt toegezonden; zulks is in overeenstemming met het gestelde in artikel 3:41 Awb. Voor de uitzonderingen zie hierna onder 2. 1. Bij de toezending dienen de volgende situaties te worden onderscheiden: a. er is een raadsman of gemachtigde, die de belangen van de vreemdeling behartigt. Aan de gemachtigde van de vreemdeling wordt een schriftelijke, gemotiveerde beschikking toegezonden. In deze beschikking is een clausule opgenomen omtrent de mogelijkheid om daartegen bezwaar of administratief beroep bij de Minister - indien het een beschikking in eerste aanleg betreft - dan wel beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage in te stellen. (…).” 2.9 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt door toezending per aangetekende post naar het (laatst bekende) adres van verzoeker. Volgens verweerder wordt een besluit alleen naar het adres van de gemachtigde gezonden als het adres van de vreemdeling onbekend is. Hiervan was in het onderhavige geval geen sprake, zodat verweerder kon volstaan met toezending van het besluit naar het adres van verzoeker. 2.10 De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting aanvullend gesteld dat het besluit aan de gemachtigde van verzoeker gezonden had moeten worden, aangezien het adres van de gemachtigde bij verweerder bekend was. Voorts is van belang dat het een ambtshalve besluit betreft, dat verzoeker niet hoefde te verwachten. 2.11 Hoewel het besluit, blijkens het door verweerder overgelegde verzendbewijs, op 27 februari 2007 per aangetekende post naar het adres van verzoeker is gezonden, stelt de voorzieningenrechter vast dat niet in geschil is dat het besluit verzoeker op die datum niet heeft bereikt. Gelet op het bepaalde in B2/9.7.7.1 Vc, alsmede het feit dat verweerder op de hoogte was van het feit dat het besluit verzoeker niet had bereikt, lag het op de weg van verweerder het besluit (ook) naar het adres van de gemachtigde van verzoeker te sturen. Dit te meer nu het een ambtshalve besluit betreft dat verzoeker niet behoefde te verwachten. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat het besluit door de enkele toezending naar het adres van verzoeker niet op juiste wijze bekend is gemaakt. 2.12 Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker verklaard dat hij eerst op 4 januari 2008, ten tijde van de bekendmaking van het besluit van 4 januari 2008, bekend is geraakt met het besluit van 27 februari 2007. Gelet op het bepaalde in artikel 3:40 Awb stelt de voorzieningenrechter vast dat het besluit van 27 februari 2007 derhalve op 4 januari 2008 in werking is getreden. Gelet hierop is het onderhavige bezwaar tijdig ingediend en dient dit mede te zijn gericht tegen het besluit van 27 februari 2007. De voorzieningenrechter zal derhalve beide besluiten inhoudelijk beoordelen. Ten aanzien van het besluit van 27 februari 2007 2.13 Aan de orde is de vraag of verweerder de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 11 augustus 2004 heeft kunnen intrekken. 2.14 Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b. 2.15 Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. 2.16 Verweerder heeft de verblijfsvergunning van verzoeker ingetrokken omdat verzoeker onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid. Hoewel verzoeker stelt dat hij geen onjuiste gegevens heeft verstrekt, is niet in geschil dat referente tevens verblijfsgeefster is (geweest) voor een andere vreemdeling. De verklaring van verzoeker dat referente onder dwang een document - dat waarschijnlijk een aanvraagformulier voor een verblijfsvergunning was - heeft moeten ondertekenen, leidt niet tot de conclusie dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning op goede gronden heeft ingetrokken met terugwerkende kracht tot 11 augustus 2004. Ten aanzien van het besluit van 4 januari 2008 2.17 De stelling van verzoeker dat de aanvraag van 5 juni 2007 opgevat had moeten worden als een (premature) aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning, omdat de aanvraag binnen zes maanden na beëindiging van de verblijfsvergunning zou zijn ingediend, wordt niet gevolgd. Verwezen wordt naar B1/5.1 Vc, waaruit blijkt dat, indien de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, de aanvraag slechts tijdig is ingediend indien deze is ingediend vóór het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken. Alleen in die gevallen is betrokkene immers in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment dat de verlengingsaanvraag wordt ingediend. Nu de aanvraag is ingediend op 5 juni 2007, terwijl de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 11 augustus 2004 is ingetrokken, heeft verweerder de onderhavige aanvraag terecht aangemerkt als een eerste aanvraag om toelating. 2.18 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (het mvv-vereiste). 2.19 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. In artikel 17 Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vb zijn de categorieën vreemdelingen opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen. 2.20 Ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 Vb kan verweerder afzien van afwijzing van de aanvraag wegens het niet beschikken over een mvv, voor zover afwijzing op die grond naar het oordeel van verweerder zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule). In B1/4.1.1 Vc heeft verweerder neergelegd dat het de bedoeling is dat van de bevoegdheid om tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. 2.21 Niet in geschil is dat verzoeker niet beschikt over een geldige mvv. Aan de orde is derhalve vervolgens de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. 2.22 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden die nopen tot toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat referente emotioneel niet in staat is een gedwongen scheiding te verwerken noch zich met haar kinderen in Nederland te handhaven gedurende de afwezigheid van verzoeker. Voorts heeft verweerder de gronden met betrekking tot de situatie in Irak als asielgerelateerd kunnen aanmerken. Nu verzoeker hiertegen in bezwaar geen gronden heeft aangevoerd, heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. 2.23 Ten aanzien van verzoekers beroep op schending van artikel 8 EVRM overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De uit het mvv-vereiste voortvloeiende verplichting om Nederland te verlaten is in beginsel tijdelijk van aard, zodat er volgens vaste jurisprudentie niet snel sprake zal zijn van een behandeling in strijd met genoemde verdragsbepaling. Dit zal eerst dan aan de orde kunnen komen indien reeds van tevoren vast zou staan dat de mvv-procedure zal leiden tot een langdurige ontwrichting van het (gestelde) familie- of gezinsleven. Verzoeker heeft in het onderhavige geval niet aannemelijk gemaakt dat de verplichting om Nederland tijdelijk te verlaten zal leiden tot een langdurige ontwrichting van hun familie- of gezinsleven, nu hij zijn stellingen hieromtrent niet nader heeft geconcretiseerd noch nader heeft onderbouwd. De enkele stelling dat referente zich niet alleen kan handhaven omdat zij in mei 2008 zal bevallen van een kindje en zij nog twee kinderen heeft uit een vorige relatie, wordt hiertoe onvoldoende geacht. Het niet nader onderbouwde beroep van verzoeker op de instabiele situatie in Irak leidt evenmin tot het oordeel dat sprake zal zijn van een langdurige ontwrichting van het familie- of gezinsleven. Het beroep op schending van artikel 8 EVRM kan derhalve niet slagen. 2.24 Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.25 De voorzieningenrechter zal het bezwaar ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.26 Er is geen grond één van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: - verklaart het bezwaar ongegrond; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, voorzieningenrechter, en op 24 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J.M. Mills, griffier. afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.