Jurisprudentie
BD9485
Datum uitspraak2008-07-01
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600283-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600283-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
15 maanden gevangenisstraf waarvan 5 maanden voorwaardelijk voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B (meermalen gepleegd) en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600283-08
Datum uitspraak: 1 juli 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
(verdachte),
geboren 1984 te (geboorteplaats),
wonende te (adres) (Woonplaats),
thans gedetineerd in PI Utrecht, HvB locatie Nieuwegein, Nieuwegein.
Raadsman: mr. A.S. van der Biezen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2008.
De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 november 2007 tot en met 07 maart 2008 te Veenendaal en/of te Rijswijk en/of te Rotterdam en/of te Eindhoven, althans in het arrondissement Utrecht en/of Rotterdam en/of Den Haag en/of Den Bosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne (diacetylmorfine) en/of MDMA (methyleendioxymethamfetamine), zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 07 maart 2008 te Rijswijk, althans in het arrondissement Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 64,8 gram, althans enige hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Het bewijs en de beoordeling daarvan
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet boven redelijke twijfel kan worden vastgesteld wat het onderwerp van de getapte telefoongesprekken is. Op speculatie berustende redeneringen kunnen geen wettig en overtuigend bewijs opleveren, aldus de raadsman.
Volgens de raadsman blijkt uit verklaringen van getuigen en van de medeverdachte dat deze dealde en dat hij er alle belang bij heeft om zijn rol onbelangrijker te laten lijken. De raadsman voert voorts aan dat zijn cliënt niet wordt herkend door getuigen (getuige1) en (getuige2). Het is de medeverdachte die al lang de contacten met de getuigen heeft. Bovendien verklaart de medeverdachte op cruciale punten wisselend en inconsistent.
De periode waarin de handel zou hebben plaatsgevonden is ook onduidelijk. De verklaringen van de medeverdachte lopen hierover uiteen van 4 weken tot 4 maanden, aldus de raadsman.
Onder verwijzing naar de criteria voor het gebruik van verklaringen van medeverdachten als bewijs, die de rechtbank Amsterdam in de Nomads zaak (Rb Amsterdam 2005/506 NBstraf) heeft geformuleerd, dienen de verklaringen van de medeverdachte met een grote korrel zout te worden genomen aldus de raadsman.
Voor wat betreft feit 1 stelt de raadsman dat de inhoud van de tapverslagen dermate vaag is dat op grond hiervan niet tot een bewezen verklaring kan worden gekomen.
Subsidiair pleit de raadsman voor het aannemen van een kortere periode, waarin is gedeald en wel vier weken.
Voor wat betreft feit 2 stelt de raadsman dat het verband tussen de stoffen die door het NFI zijn getest en de stoffen die bij de verdachte zijn aangetroffen, niet met zekerheid vast te stellen is. Wat er door het NFI getest is, is niet duidelijk nu de nummers die het NFI gebruikt niet in het dossier terug te vinden zijn, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
(De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – beoordeling van het bewijs en de motivering daarvan, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het op ambtseed in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0950/08-003747 met de vervolgen A-D. Daar waar wordt verwezen naar andere bewijsmiddelen zal dit worden aangegeven.)
De rol van de verdachte in de verkoop aan, wat men zou kunnen noemen eindgebruikers, lijkt relatief klein. Slechts één van de eindgebruikers herkent verdachte als de persoon van wie hij drugs heeft gekocht. Getuige (getuige3) verklaart dat dit in december 2007 heeft plaatsgehad. Echter op basis van de verklaring van de medeverdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk nauw betrokken was bij de verkoop aan de eindgebruikers. Niet alleen zorgde verdachte voor de inkoop van de drugs, ook was het merendeel van de klanten door verdachte geworven.
De medeverdachte (medeverdachte) heeft ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris in strafzaken bekend dat hij in samenwerking met verdachte heeft gehandeld in onder meer cocaïne en deze heeft vervoerd en afgeleverd aan verschillende personen op meerdere momenten en te en tussen de in de tenlastelegging onder 1 genoemde plaatsen. Over de periode waarin medeverdachte (medeverdachte) zich met verdachte bezig hield met de handel in drugs is door hem wisselend verklaard. Hij noemt evenwel meermalen een periode van vier maanden. In combinatie met de verklaringen van de getuigen (getuige1) en (getuige2) , die wijzen op een nog veel langduriger periode, acht de rechtbank daarmee de tenlastegelegde periode bewezen.
Uit de tapgesprekken, en met name de gesprekken met (getuige4), blijkt dat verdachte nauw betrokken was bij tenminste één levering aan deze (getuige4). De afspraken over de plaats en tijd waar men (getuige4) op 19 februari 2008 zou ontmoeten worden door verdachte gemaakt, niet door de ook bij de transactie aanwezige medeverdachte. Over deze ontmoeting verklaart de vriendin van verdachte dat zij samen naar Eindhoven zijn gereden in haar auto. Getuige (getuige4) zegt dat verdachte bij de ontmoeting in een zwarte Volkswagen Polo reed. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zijn vriendin inderdaad in een zwarte Volkswagen Polo rijdt.
Naar aanleiding van tapgesprekken is verdachte op 6 maart 2008 aangehouden op het NS station te Rijswijk toen hij daar aankwam uit Rotterdam. Bij zijn aanhouding is ongeveer 42 gram wit poeder bij hem aangetroffen en bij de doorzoeking van de woning van zijn vriendin zijn meerdere zakjes met wit poeder aangetroffen. De technische recherche stelt vast dat twee van de bij de doorzoeking aangetroffen partijen wit poeder, welke twee een totaalgewicht hadden van ongeveer 24,4 gram, en het bij de aanhouding bij verdachte aangetroffen wit poeder een positieve indicatie geven voor de aanwezigheid van cocaïne, crack of derivaten. Het NFI stelt vervolgens vast dat het inderdaad om cocaïne gaat. De verwijzing op pagina 301B naar het nummer PL0950/08-024632 in combinatie met de vermelde naam van verdachte (verdachte) en de datum van de aanvraag van 19 maart 2008, levert bij de rechtbank geen twijfel op dat het de bij verdachte en bij de doorzoeking bij de vriendin van verdachte aangetroffen poeders zijn die het NFI heeft getest.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1
op tijdstippen gelegen in de periode van 01 november 2007 tot en met 07 maart 2008 te Veenendaal en te Rijswijk en te Rotterdam en te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
omstreeks 07 maart 2008 te Rijswijk,tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 64,8 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne gedurende een periode van ruim vier maanden. Door te handelen in cocaïne heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van derden en zodoende het in gevaar brengen van hun gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik veelal leidt tot vermogenscriminaliteit.
Als uitgangspunt voor de op te leggen sanctie heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren gebruikt. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de periode waarin werd gedeald, minder dan 6 maanden besloeg. Daarnaast heeft de rechtbank niet de indruk dat het hier om zeer levendige handel ging. Het aantal contacten met eindgebruikers is in verhouding tot andere drugskoeriers en handelaren redelijk beperkt.
Aan de andere kant duiden de hoeveelheden drugs die door verdachten aan (getuige4) zijn geleverd niet op de praktijken van dealers, maar eerder op die van groothandelaren.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 maart 2008, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Onttrekking aan het verkeer:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 8,56 gram cocaïne;
- 15,84 gram cocaïne;
- 40,40 gram cocaïne;
- een koffiemolen met restanten wit poeder;
- een geringe hoeveelheid weed,
zullen onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezenverklaarde is begaan danwel zijn aangetroffen bij het onderzoek naar dit feit en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet .
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- Sony Ericsson W880I telefoon;
- Nokia 2310 telefoon;
- 219,15 gram wit poeder;
- 93,47 gram wit poeder,
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 van de Opiumwet.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de 8,56 gram, 15,84 gram, 40,40 gram cocaïne, de koffiemolen met restanten wit poeder, de geringe hoeveelheid weed.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van de Sony Ericsson W880I en Nokia 2310 telefoons, de 219,15 gram en 93,47 gram wit poeder.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.K.J. van den Boom, M.P. Gerrits - Janssens en C.E.M. Nootenboom - Lock, bijgestaan door mr. L.G.A. Linssen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2008.
Mrs. J.K.J. van den Boom en M.P. Gerrits - Janssens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.