Jurisprudentie
BD9481
Datum uitspraak2008-07-01
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/710356-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/710356-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
9 maanden waarvan 3 voorwaardelijk voor medeplegen van afpersing.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/710356-08
Datum uitspraak: 1 juli 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [adres] [Woonplaats],
Raadsman: mr. S.F.J. Smeets.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2008.
De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2006 tot en met 14 januari 2008 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [aangever1] en/of [aangever2] heeft gedwongen tot de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever1] en/of [aangever2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [aangever1] in diens eigen woning heeft/hebben geslagen en/of gestompt
- zonder toestemming de televisie van die [aangever1] uit diens woning heeft/hebben meegenomen
- tegen die [aangever1] en/of [aangever2] (op dreigende toon en/of intimiderende wijze) heeft/hebben gezegd dat ze geld moest(en) betalen
- bij de woning van die [aangever1] en/of [aangever2] langs is/zijn geweest en heeft/hebben gezegd dat ze geld moest(en) betalen
- die [aangever1] en/of [aangever2] veelvuldig telefonisch heeft/hebben benaderd en gezegd dat ze geld moest(en) betalen en (daarbij) bedreigende en/of intimiderende taal heeft/hebben geuit tegen [aangever1] en/of [aangever2] door (onder andere) te zeggen:
* "Jij kon mij afkopen, ik geef je nu de kans een regeling met me te treffen. (..) Die afspraak met mij blijft staan wat die jongens ook met je uitvreten en wat er ook gebeurd. Want anders kom ik effe, dan kom ik nou met je praten. Ik werk niet met advocaten en niet met rechters, dat weet je"
* "nog 4x 750 en dan zal ik jou nooit meer lastig vallen"
* "kijk ik regel het liever zelf met je, begrijp je wat ik bedoel. En als je dat niet wil dan moeten die jongens het zelf gaan regelen (...)"
* (in reactie op de opmerking van aangever dat het hem niet meer interesseert al is het drie keer naar het ziekenhuis) "ja dan red je het niet met drie keer."
* "je hebt morgen tot 7 uur de tijd (..) dan heb jij geen stress meer, je vrouw en kind ook niet"
* "betalen of ik ros je kop in elkaar"
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
- tegen een kennis van [aangever1] en/of [aangever2] heeft/hebben gezegd: "als [aangever1] zich niet aan zijn afspraken houdt dan breek ik allebei ze poten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en/of aldus een bedreigende situatie voor die [aangever1] en/of [aangever2] heeft/hebben gecreëerd;
Het bewijs en de beoordeling daarvan
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het hier om een simpele ruzie om geld gaat, niet vreemd voor het milieu van de aangevers, verdachte en zijn medeverdachten. Echter een ruzie om geld is nog geen afpersing. Afpersing kan dan ook niet worden bewezen, aldus de raadsman.
De verklaringen van de aangevers zijn volgens de verdediging ongeloofwaardig en afgestemd.
Wat betreft de verschillende incidenten en gedachtenstreepjes uit de tenlastelegging heeft de verdediging aangevoerd:
- het slaan en stompen is hooguit een mishandeling en is, nu het om een ruzie om geld ging, niet een onderdeel van afpersing
- de tv is met toestemming meegenomen.
Aan de incidenten uit de andere gedachtenstreepjes heeft de verdachte volgens de verdediging part noch deel gehad. Dit waren krachttermen van de medeverdachte [medeverdachte].
Wat betreft de tapgesprekken heeft de verdediging opgemerkt dat de inhoud gestuurd lijkt te zijn door [aangever1]. De waarde van deze gesprekken is volgens de raadsman daarom discutabel.
Het oordeel van de rechtbank
(De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – beoordeling van het bewijs en de motivering daarvan, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het op ambtseed in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0940/08-000601C. Daar waar wordt verwezen naar andere bewijsmiddelen zal dit worden aangegeven.)
Vast staat dat er tussen aangever [aangever1] en twee van de verdachten, te weten [medeverdachte] en [verdachte], een arbeidsverhouding is geweest. Uit deze arbeidsverhouding hebben verdachte en [medeverdachte] eind 2006, begin 2007 een vordering op [aangever1], die ook door [aangever1] wordt erkend.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in december 2006 het televisiescherm heeft meegenomen uit de woning van [aangever1], maar stelt dat dit met toestemming is gebeurd. Afgezien van de vraag of door de partner van [aangever1] en [aangever2], die op dat moment in de woning aanwezig waren, (onder druk) toestemming is verleend, is de rechtbank van oordeel dat het wegnemen van het televisiescherm, zeker nu dat in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden, heeft bijgedragen aan het creëren van een voor [aangever1] bedreigende situatie, zoals tenlaste is gelegd.
Op 11 januari 2007 gaan [medeverdachte] en verdachte langs bij de woning van [aangever1]. Daar wordt [aangever1] zodanig mishandeld dat hij naar de huisartsenpost gaat, zoals ook blijkt zijn verklaring en die van zijn partner [getuige3].
Ook deze mishandeling heeft naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan het creëren van een bedreigende situatie.
De rechtbank twijfelt niet aan de aanwezigheid en deelname van verdachte bij deze mishandeling. De verklaringen van [aangever1] en [getuige3] zijn overtuigend.
Na het meenemen van de televisie, de mishandeling en vele telefoontjes besluit [aangever1] tot het ‘afkopen’ van [medeverdachte] en verdachte.
Uit een brief aan [medeverdachte] van [aangever1] [aangever1] gedateerd 13 januari 2007 die is aangetroffen bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte] blijkt dat [aangever1] toezegt [medeverdachte] 1500 euro te betalen en verdachte 1800 euro. Wanneer [aangever1] hierover [medeverdachte] belt, legt [medeverdachte] hem een boete op en spreekt verdachte van een “dikke vette boete”. Dat is voor de rechtbank het punt waar het incasseren van een vordering is omgeslagen in afpersing en er geen gewone ruzie om geld meer is. Door het opleggen van een boete is zonder meer duidelijk geworden dat verdachten zich wensten te bevoordelen. Door de mishandeling is duidelijk dat zij dat wensten te doen door geweld of bedreiging met geweld. De vrouw van [aangever1] verklaart daarover dat ze door gingen met betalen omdat “wij echt bang waren dat ons weer iets werd aangedaan.” Dat past niet bij een ruzie om geld.
In de periode na 13 januari 2007 betaalt [aangever1] 100 euro per persoon per week aan verdachte en [medeverdachte].
Op een gegeven moment schakelt [aangever1] vrienden in om een einde te maken aan de bedreigingen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij gebeld werd door iemand die zei van de Grijze Wolven te zijn en die zei dat het afgelopen moest zijn met de bedreigingen. Toen verdachte dit aan zijn vader [medeverdachte] vertelde, heeft deze zich in het geheel gemengd. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met [getuige2] naar de woning van [aangever1] is gegaan om te voorkomen dat het geschil uit de hand zou lopen. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat [aangever1] al betalingen had verricht, vraagt [medeverdachte] aan [aangever1] een bedrag van 3250 voor [medeverdachte] en 2000 euro voor verdachte. Deze verhoging van het te innen bedrag is in lijn met wat getuige [getuige1] heeft verklaard over de werkwijze van [medeverdachte]. Tegen deze [getuige1] heeft [medeverdachte] gezegd dat hij er altijd wat bovenop gooide. Vanaf dan moet [aangever1] in plaats van 200 euro per week (2x100), 400 euro per week gaan betalen. Bij niet tijdige betaling aan [medeverdachte] zou dit bedrag met 100 euro worden verhoogd.
Aan het einde van de zomer van 2007 is [aangever1] te laat met een betaling aan [medeverdachte]. Terwijl [aangever1] pech heeft op de snelweg, is er telefonisch contact tussen hem en [medeverdachte]. [medeverdachte] komt vervolgens naar de gestrande [aangever1] toe, gevolgd door [getuige2]. Getuige [getuige2] verklaart over het gedrag van [medeverdachte]: “[medeverdachte] was boos en niet rustig aan de telefoon. Ik hoorde [medeverdachte] toen zeggen:‘dan kom ik wel even naar je toe rijden.’ Ik zag dat [medeverdachte] in zijn Mercedes stapte en vol gas en met gillende banden wegreed. Ik dacht op dat moment ik rij er wel even achteraan, anders ontstaan er problemen.” [aangever2] verklaart over de intimiderende manier van optreden van [medeverdachte]: “hij kwam niet rustig aanlopen, hij kwam eigenlijk vrijwel als een baksteen op poten aanlopen.” [aangever1] verklaart dat [medeverdachte] heel intimiderend kwam aanlopen op de snelweg. [medeverdachte] bedreigt [aangever1] door te zeggen:“ Ik krijg vierhonderd en als ik vanmiddag geen vierhonderd heb, dan trap ik je het ziekenhuis in. [getuige2] voorkomt dat zaken uit de hand lopen door [medeverdachte] tot rust te manen:“[medeverdachte] doe rustig hou je koppie erbij.” De rechtbank kan zich goed voorstellen dat deze ontmoeting op de vluchtstrook van de snelweg zeer intimiderend is geweest.
Bij een “bemiddelingspoging” door de politie van Hilversum op het politiebureau van Hilversum op 24 november 2007 , schuift [aangever1] een gedeelte van de “schuld” door naar [aangever2]. [medeverdachte] neemt in de periode die daarop volgt veelvuldig telefonisch contact op met [aangever2]. [aangever2] zoekt contact met [getuige1]. [aangever2] vraagt aan [getuige1] of hij geld kan lenen om [medeverdachte] te kunnen betalen. [getuige1] is bereid [aangever2] voor het geld te laten werken. [aangever2] geeft het nummer van [getuige1] door aan [medeverdachte]. [medeverdachte] probeert ook daar de ‘schuld’ te incasseren. Daarbij laat [medeverdachte] zich bedreigend uit tegenover [getuige1], waarbij het geweld waarmee werd gedreigd gericht was op [aangever1]. [medeverdachte] heeft verklaard dat [aangever2] nog twee keer heeft betaald.
Vanaf 7 januari 2008 tapt de politie de telefoons van [aangever1], [aangever2] en de familie [medeverdachte]. Op 7 januari 2008 vindt een gesprek plaats tussen [aangever1] en [medeverdachte]. Uit dit gesprek blijkt dat [medeverdachte] druk uitoefent op [aangever1] om geld te betalen. Ter terechtzitting is betoogd dat de inhoud van de tapgesprekken zijn gestuurd door [aangever1].
De rechtbank is met betrekking tot deze tapgesprekken allereerst van oordeel dat er geen enkele aanwijzing is dat [aangever1] door politie of justitie op de hoogte is gesteld van het (mogelijk) plaatsen van een tap. Er zijn in dit gesprek ook geen elementen waaruit de rechtbank kan opmaken dat [medeverdachte] wordt uitgelokt om [aangever1] te bedreigen. Al vroeg in het gesprek geeft [medeverdachte] zonder provocatie van de zijde van [aangever1] aan dat [aangever1] hem “kan afkopen” en “de kans heeft om een regeling te treffen.” De rechtbank oordeelt dat de door [medeverdachte] gebezigde taal zeker als bedreigend kon worden ervaren. Kort na dit telefoongesprek volgt een gesprek tussen [medeverdachte] en verdachte. In dat telefoongesprek bespreken zij het gesprek met [aangever1] en de afspraken die daar gemaakt zijn. Daarbij wordt afgesproken dat het van [aangever1] te ontvangen geld gedeeld kan worden. Op 8 januari 2008 volgt een serie van gesprekken tussen [aangever1] en [medeverdachte] en verdachte, met verschillende malen overleg tussen [medeverdachte] en verdachte. Ook verdachte gebruikt bedreigende taal tegen [aangever1].
Voor de rechtbank blijkt hier uit dat er op dat moment in ieder geval nog steeds sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 december 2006 tot en met 14 januari 2008, in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever1] en [aangever2] heeft gedwongen tot de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld, toebehorende aan [aangever1] en/of [aangever2], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en zijn mededader(s):
- die [aangever1] in diens eigen woning hebben geslagen en/of gestompt
- zonder toestemming de televisie van die [aangever1] uit diens woning hebben meegenomen
- tegen die [aangever1] en/of [aangever2] op dreigende toon en intimiderende wijze hebben gezegd dat hij geld moest betalen
- bij de woning van die [aangever1] langs zijn geweest en hebben gezegd dat hij geld moest betalen
- die [aangever1] en/of [aangever2] veelvuldig telefonisch hebben benaderd en gezegd dat hij geld moest betalen en daarbij bedreigende en intimiderende taal hebben geuit tegen [aangever1] door onder andere te zeggen:
* "Jij kon mij afkopen, ik geef je nu de kans een regeling met me te treffen. (..) Die afspraak met mij blijft staan wat die jongens ook met je uitvreten en wat er ook gebeurd. Want anders kom ik effe, dan kom ik nou met je praten. Ik werk niet met advocaten en niet met rechters, dat weet je"
* "nog 4x 750 en dan zal ik jou nooit meer lastig vallen"
* "kijk ik regel het liever zelf met je, begrijp je wat ik bedoel. En als je dat niet wil dan moeten die jongens het zelf gaan regelen (...)"
* (in reactie op de opmerking van aangever dat het hem niet meer interesseert al is het drie keer naar het ziekenhuis) "ja dan red je het niet met drie keer."
* "je hebt morgen tot 7 uur de tijd (..) dan heb jij geen stress meer, je vrouw en kind ook niet"
* "betalen of ik ros je kop in elkaar"
- tegen een kennis van [aangever1] hebben gezegd: "als [aangever1] zich niet aan zijn afspraken houdt dan breek ik allebei ze poten",
en aldus een bedreigende situatie voor die [aangever1] en [aangever2] hebben gecreëerd;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van afpersing
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Wat begon als een arbeidsverhouding is verworden tot een situatie waarin het gezin van [aangever1] en -in mindere mate- [aangever2], onder de druk van bedreiging en intimidatie door de verdachte en de medeverdachten heeft geleefd. Verdachte en de medeverdachten hebben zich bij hun handelen alleen door eigen financieel belang laten leiden. Zij hebben zich onvoldoende rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers en hebben op volstrekt ontoelaatbare wijze van hen vermogen afhandig gemaakt. Daarbij overweegt de rechtbank dat sprake is van afpersing gedurende meer dan een jaar. Hoewel het de rechtbank duidelijk is dat [aangever1] zelf ook een rol heeft gespeeld in de wijze waarop de gebeurtenissen zich hebben voltrokken, rekent de rechtbank de periode waarin de afpersing heeft plaatsgevonden de verdachte sterk aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 januari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte zich al eerder aan een dergelijk strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 50 dagen voorwaardelijk en een werkstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis;
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 9 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.K.J. van den Boom, M.P. Gerrits - Janssens en C.E.M. Nootenboom - Lock, bijgestaan door mr. L.G.A. Linssen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2008.
Mrs. J.K.J. van den Boom en M.P. Gerrits - Janssens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.