Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9476

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-08-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07/6329
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ten tijde van het overlijden van erflater is geen sprake van een rechtens afdwingbare schuld die in mindering op de erfenis kan worden gebracht.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/6329 Uitspraakdatum: 31 juli 2008 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 6 oktober 2006 een aanslag (aanslagnummer 0.00.000.00000.000) voor het recht van successie opgelegd voor hetgeen is verkregen door het overlijden van A. 1.2. Met dagtekening 13 oktober 2006 is namens eiseres bezwaar aangetekend tegen de aanslag. Met dagtekening 3 juli 2007 is dit bezwaar aangevuld. 1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2007 de aanslag gehandhaafd. Met dagtekening 21 september 2007 wordt nogmaals, in reactie op de aanvulling op het bezwaarschrift, welke ten onrechte als bezwaarschrift is aangemerkt, uitspraak op bezwaar gedaan, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. 1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 17 september 2007, ontvangen bij de rechtbank op 18 september, beroep ingesteld, welke gemotiveerd is in het schrijven dat op 24 oktober 2007 door de rechtbank is ontvangen. 1.5. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.6. Voorafgaand aan de zitting is namens eiseres een pleitnota ingediend, welke in afschrift is verstrekt aan verweerder. 1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008. Eiseres is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld door C en bijgestaan door haar gemachtigde, mr. D. Namens verweerder zijn verschenen E en mr. F. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Op [datum] 2005 is erflater, A, overleden. Hij was de broer van B, de in 1986 overleden moeder van eiseres. Erflater heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt en eiseres, het enig kind van zijn vooroverleden zus, is enig erfgename. 2.2. De moeder van A en B is overleden op [datum] 1966. Met dagtekening [datum] 1969 is een akte van boedelscheiding opgemaakt ter verdeling van haar nalatenschap tussen erflater en zijn zus. Aan erflater werd toebedeeld het veehouderijbedrijf, waaronder de boerderij a-straat 1 te Y inclusief de daarbij behorende grond. Aan B werd het land te W toebedeeld. Deze verdeling leidde tot een overbedeling van erflater, ter grootte van f. 39.191,30, welke is omgezet in een schuld uit hoofde van geldlening van erflater aan B tegen een rente van 3% per jaar, ingaande op [datum] 1966 en jaarlijks te voldoen op [datum]. Terzake van deze schuld is opgenomen dat deze direct opeisbaar is bij het overlijden van erflater, en tijdens zijn leven in nader genoemde gevallen. 2.3. In de hiervoor bedoelde akte van boedelscheiding van [datum] 1969 is verder onder B. de volgende clausule (hierna: de verrekenclausule) opgenomen: “dat bij verkoop van het sub 1 (boerderij a-straat 1 te Y inclusief de daarbij behorende agrarische landerijen) en/of het sub 2 (het land te W) omschreven onroerend goed, of een gedeelte daarvan, door degene aan wie dit bij dezen is toebedeeld, of door zijn rechtsopvolgers onder algemene titel, aan de verkopers wederpartij bij deze akte, of diens rechtsopvolgers onder algemene titel, als extra-vergoeding moet worden uitbetaald de helft van hetgeen het betreffende onroerend goed meer opbrengt dan de taxatie-waarde, te weten Tweeënzeventigduizend achthonderdvierenzeventig gulden, negenentwintig cent (f. 72.874,29) voor het sub 1 en Achtduizend zeshonderdacht gulden, zeventig cent (f. 8.608,70) voor het sub 2 omschreven onroerend goed.” 2.4. In 1986 is B overleden. Haar erfgenamen waren haar dochter, eiseres, en haar echtgenoot, de heer G (de vader van eiseres), die in 1998 is overleden. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een niet ondertekende aangifte voor het recht van successie in de nalatenschap van B. In deze aangifte, waarin de bestanddelen van de ontbonden algehele gemeenschap van goederen tussen B en G is beschreven, is geen vordering opgenomen ter zake van de hiervoor bedoelde verrekenclausule en is evenmin de in 2.2. bedoelde vordering opgenomen wegens overbedeling van erflater. 2.5. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een niet ondertekende schuldbekentenis/schuldverrekening met datum [datum] 1992. In deze schuldbekentenis/schuldverrekening is onder II vermeld: ‘B heeft als enige erfgenamen achtergelaten haar echtgenoot (..) en haar dochter. De door haar overlijden ontbonden algehele huwelijksgoederengemeenschap en haar daarin gelegen nalatenschap zijn gescheiden en verdeeld bij een op tweeëntwintig juli negentienhonderdachtentachtig voor notaris (…) verleden akte, waarbij onder meer zijn begrepen de rechten voortvloeiende uit de (…) overeenkomst tot verrekening meeropbrengst bij verkoop.’ 2.6. In de hiervoor bedoelde schuldbekentenis/schuldverrekening is verwezen naar een overeenkomst van koop en verkoop. Het betreft de koop van de hiervoor in 2.3. bedoelde agrarische landerijen door eiseres van A voor een bedrag van f. 494.000. In de schuldbekentenis/schuldverrekening is vermeld dat aan de landerijen per [datum] 1969 een waarde van f. 49.000 wordt toegekend. Het bedrag van de koopsom is gedeeltelijk verrekend met de vordering die is ontstaan op grond van de verrekenclausule, zodat aan eiseres een vordering toekwam van f. 222.500 (f. 494.000 -/- f. 49.000 = f. 445.000 : 2 = f. 222.500). Het resterende bedrag van de koopsom (f. 271.500) is eiseres schuldig gebleven aan A. 2.7. Op 19 oktober 2005 vindt een minnelijke waardering plaats van de boerderij aan de a-straat 1 te Y. De waarde in het economische verkeer is getaxeerd op € 380.000. 2.8. In haar aangifte successierecht heeft eiseres ten aanzien van de boerderij aan de a-straat 1 te Y rekening gehouden met een schuld ter grootte van € 184.583 uit hoofde van de verrekenclausule. Deze schuld is als volgt berekend: € 380.000 (waarde in het economisch verkeer van de boederij) minus € 10.833 (zijnde het restant van de oorspronkelijke taxatiewaarde van f. 72.874 -/- f. 49.000 = f. 23.874) = € 369.167, welk bedrag vervolgens is gedeeld door twee (€ 369.167/2 = € 184.583). 2.9. Bij akte van levering van 13 maart 2006 heeft eiseres de boerderij aan de a-straat 1 te Y geleverd tegen een koopsom van € 380.000. 3. Geschil 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres bij de berekening van haar verkrijging terecht rekening heeft gehouden met een schuld uit hoofde van de verrekenclausule ter grootte van € 184.583. Verder is in geschil of de overbedelingsschuld van erflater, zoals beschreven in de akte uit 1969, vermeerderd met rente, in mindering komt op de nalatenschap. Indien het antwoord op de voorgaande vraag bevestigend is, is de hoogte van de schuld en de rente in geschil. 3.2. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. In artikel 20, derde lid, Successiewet 1956 (hierna: Sw) is bepaald dat schulden ten laste van de erflater kunnen worden afgetrokken voor zover zij rechtens afdwingbaar zijn. Voor de vraag of de schuld ter grootte van € 184.584 in mindering kan worden gebracht op de nalatenschap van erflater, overweegt de rechtbank dat in de hiervoor onder 2.3. bedoelde verrekenclausule is bepaald dat bij verkoop een extra vergoeding moet worden uitbetaald. Voor de boerderij die deel uitmaakt van de nalatenschap van erflater en waarop deze verrekenclausule van toepassing is, staat echter vast dat erflater deze niet heeft verkocht. Daardoor is niet voldaan aan hetgeen is bepaald in de verrekenclausule. Ten tijde van het overlijden van erflater is daarom geen sprake van een rechtens afdwingbare schuld. 4.2. Eiseres stelt vervolgens dat de schuld in mindering komt op grond van artikel 53, eerste lid, Sw in samenhang met de uitspraak van het Hof Arnhem van 10 januari 2002, nr. 00/1826, gepubliceerd in V-N 2002/16.23. Eiseres legt hieraan ten grondslag dat ten tijde van het overlijden van erflater reeds bekend was dat de boerderij verkocht zou worden, waardoor de voorwaarde van de verrekenclausule alsnog is vervulling is gegaan. 4.3. De rechtbank overweegt ten aanzien van de hiervoor bedoelde stelling dat eiseres door het overlijden van erflater, als rechtsopvolger onder algemene titel, degene is die bij verkoop de extra vergoeding zou moeten voldoen als bedoeld in de verrekenclausule. Na het overlijden van haar moeder, B, heeft eiseres reeds het recht gekregen op deze vergoeding in geval van verkoop. Uit artikel 6:161 BW volgt dat een verbintenis tenietgaat door vermenging, wanneer door overgang van een vordering of de schuld de hoedanigheid van schuldeiser en die van schuldenaar zich in één persoon verenigen. Door het overlijden van erflater zijn de verplichting tot betaling van de vergoeding en het recht op deze vergoeding in de persoon van eiseres verenigd. Vanaf het moment van overlijden van erflater zijn de eventuele rechten en verplichtingen uit hoofde van de verrekenclausule daardoor teniet gegaan. 4.4. Uit het voorgaande volgt dat artikel 53, eerste lid, Sw in het onderhavige geval niet van toepassing is. Op basis van deze wettelijke bepaling wordt een vermindering van de aanslag verleend indien en voor zover door de vervulling van een voorwaarde, voortspruitende uit ten sterfdage of ten tijde van de verkrijging reeds bestaande of ontstane rechtsverhoudingen, wijziging wordt gebracht in de persoon van de verkrijging of het verkregene. Nog daargelaten de vraag of in het onderhavige geval aan de overige voorwaarden van artikel 53, eerste lid, Sw is voldaan, heeft te gelden dat de ontstane rechtsverhouding ten tijde van het overlijden is vervallen. De verkoop van de boerderij kan niet worden gezien als een vervulling van een voorwaarde die voortspruit uit een ten sterfdage bestaande rechtsverhouding omdat door het overlijden deze rechtsverhouding door vermenging teniet is gegaan. 4.5. Ook de stelling van eiseres, dat de verrekenclausule materieel de toekenning van economische eigendom betekent van de helft van de aan erflater toebedeelde zaken, onder aftrek van een bedrag van f. 72.874 (€ 33.068), treft geen doel. Uit de verrekenclausule blijkt immers duidelijk dat de eventuele meerwaarde alleen verschuldigd zou zijn in geval van verkoop van de aan erflater toebedeelde zaken. Nu erflater de boerderij niet heeft verkocht, kon eiseres vóór het overlijden van erflater aan de verrekenclausule geen rechten ontlenen. 4.6. Eiseres stelt dat de overbedelingsschuld van erflater ter grootte van € 17.784 (f. 39.191) vermeerderd met rente, in mindering dient te komen op de nalatenschap. Verweerder heeft ten aanzien van deze schuld aangevoerd dat deze pas medio 2007 is opgevoerd en dat, gelet op de financiële ruimte van erflater en zijn schenkingsgedrag niet aannemelijk is dat deze schuld ten tijde van het overlijden nog bestond. Verder heeft verweerder er op gewezen dat deze overbedelingsschuld en onderbedelingsvordering niet zijn vermeld in de aangiften voor de inkomstenbelasting door erflater en zijn zus. Ook is in de aangifte successierecht van de moeder van eiseres, aldus verweerder, geen onderbedelingsvordering opgenomen. 4.7. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de overbedelingsschuld van erflater dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze schuld ten tijde van het overlijden van erflater nog bestond. Eiseres heeft niet weersproken dat erflater geen overbedelingsschuld in zijn aangiften inkomstenbelasting heeft vermeld. Verder volgt uit de namens eiseres ingediende gronden voor het beroep dat de moeder van eiseres nimmer rente heeft ontvangen. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de overbedelingsschuld in het verleden is afgelost of gecompenseerd. De enkele stelling van eiseres dat het niet ongebruikelijk is dat een dergelijke vordering niet wordt afgelost en dat deze niet eerder opeisbaar was, is zonder nadere onderbouwing van het bestaan van de schuld, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de aanwezigheid van de gestelde schuld aan te nemen. De vraag of rente ter zake van de door eiseres gestelde overbedelingsschuld in mindering komt op de nalatenschap, behoeft gelet op het voorgaande geen beantwoording meer. 4.8. Uit het voorgaande volgt dat ook de overige stellingen van eiseres geen bespreking meer behoeven en dat het beroep ongegrond wordt verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 31 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, rechter, in tegenwoordigheid van drs. N. Hoens, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.