Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9465

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800621/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven (hierna: het dagelijks bestuur) zijn beslissing om op 9 juli 2006 bestuursdwang toe te passen voor het ontmantelen van de in het pand [locatie] te Rotterdam aangetroffen hennepkwekerij, op schrift gesteld. Daarbij heeft het dagelijks bestuur bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen.


Uitspraak

200800621/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2130 van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2007 in het geding tussen: [appellant] en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven (hierna: het dagelijks bestuur) zijn beslissing om op 9 juli 2006 bestuursdwang toe te passen voor het ontmantelen van de in het pand [locatie] te Rotterdam aangetroffen hennepkwekerij, op schrift gesteld. Daarbij heeft het dagelijks bestuur bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen. Bij besluit van 21 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 12 december 2007, verzonden op 13 december 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 mei 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2008. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.C.E. van den Hoek, advocaat te Oud-Beijerland, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door J.M. Mulder, werkzaam bij de deelgemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder het maken van bezwaar verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 2.2. Het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de brief van [appellant] van 23 januari 2007 niet als een bezwaarschrift kan worden aangemerkt. Deze brief is niet gericht aan het dagelijks bestuur, maar aan de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting (hierna: dS+V) en refereert expliciet aan een factuur van 11 januari 2007. Uit de brief is niet op te maken in welk deel of welke delen van het besluit [appellant] zich niet kan vinden. De brief bevat volgens de rechtbank geen enkele tegen het besluit van 31 oktober 2006 gerichte, concrete bezwaargrond. 2.3. [appellant] voert aan dat hij in de brief van 23 januari 2007 refereert aan de brief van 11 januari 2007 van afdeling dS+V van de gemeente Rotterdam, waarin expliciet wordt verwezen naar het besluit van 31 oktober 2006. Hieruit kan worden opgemaakt dat hij impliciet refereert aan het besluit van 31 oktober 2006. In de brief van 23 januari 2007 geeft hij tevens een uitleg over de gang van zaken en dit valt aan te merken als bezwaar tegen de beslissing van het dagelijks bestuur om de kosten van de ontmanteling op hem te verhalen. [appellant] betoogt voorts dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn bezwaarschrift aan de eisen voldeed, nu hij niet in de gelegenheid is gesteld een eventueel verzuim te herstellen en zijn brief als bezwaarschrift ter afhandeling is doorgezonden naar de juiste afdeling binnen de gemeente. 2.3.1. Dit betoog slaagt. In de brief van 23 januari 2007 heeft [appellant] de omstandigheden omschreven waaronder het pand destijds is verhuurd aan de huurder. Hij heeft gesteld dat hij schade heeft ondervonden van de hennepkwekerij, omdat de woning na de ontmanteling diende te worden gerenoveerd. Voorts heeft hij de telefoonnummers genoemd waarop de huurder kon worden bereikt. Hieruit valt naar het oordeel van de Afdeling voldoende af te leiden dat, hoewel [appellant] het besluit van 31 oktober 2006 niet expliciet noemt in de brief van 23 januari 2007, hij zich niet kan verenigen met dit besluit, voor zover hierbij is bepaald dat hij als verhuurder van de woning de kosten moet dragen van de bestuursdwang. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de brief van 23 januari 2007 niet kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift. 2.4. De Afdeling zal vervolgens ambtshalve beoordelen of het bezwaarschrift van 23 januari 2007, gericht tegen het besluit van 30 oktober 2006 is ingediend binnen de daarvoor geldende termijn. 2.5. [appellant] betoogt dat hij het besluit niet tijdig heeft ontvangen, omdat hij zijn bedrijfsactiviteiten op een ander adres uitoefende. Zijn kantoor stond vanaf 28 september 2006 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven op het adres [locatie A] te Rotterdam en het dagelijks bestuur had op eenvoudige wijze kunnen controleren of het bij hem bekende adres nog actueel was, alvorens het besluit te verzenden. Het besluit is naar het verkeerde adres verzonden, zodat het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt is, aldus [appellant] 2.5.1. Vast staat dat het besluit van 31 oktober 2006 op 3 november 2006 aangetekend is verzonden naar het adres [locatie B] te Rotterdam. Het dagelijks bestuur mocht er vanuit gaan dat dit correspondentieadres nog actueel was. Hierbij is van belang dat het dagelijks bestuur ter zitting bij de Afdeling onweersproken heeft gesteld dat er regelmatig contacten waren tussen het dagelijks bestuur en [appellant] met betrekking tot de ontmanteling van de hennepkwekerij en [appellant] in deze contacten niet heeft aangegeven dat hij verhuisd was. Voorts heeft [appellant] ter zitting bij de Afdeling verklaard dat het niet onmogelijk is dat er in het pand [locatie B] ten tijde van de verzending van het besluit nog enige bedrijfsactiviteiten waren. Onder de gegeven omstandigheden hoefde niet van het dagelijks bestuur te worden gevergd dat het, alvorens het besluit van 31 oktober 2006 te verzenden, zou onderzoeken of dat adres van [appellant] nog actueel was. Het aangetekend verzonden besluit is niet retour ontvangen door het dagelijks bestuur, zodat van de ontvangst door [appellant] mag worden uitgegaan. Voorts staat vast dat de factuur voor de kosten van de bestuursdwang van 11 januari 2007, eveneens verzonden naar het adres [locatie B] te Rotterdam, [appellant] heeft bereikt. De Afdeling is dan ook anders dan de rechtbank van oordeel dat het college het besluit van 31 oktober 2006 op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt door toezending van het besluit op 3 november 2006 naar het laatst bekende correspondentieadres van [appellant], zijnde [locatie B] te Rotterdam. Gelet hierop is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 4 november 2006 aangevangen en heeft [appellant] het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn ingediend. 2.6. Het betoog van [appellant] dat hij wegens zijn medische toestand niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen, leidt redelijkerwijs niet tot het oordeel dat hij niet in verzuim is geweest, door niet binnen de daarvoor geldende termijn een bezwaarschrift in te dienen. Voor zover [appellant] vanwege zijn medische toestand niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen was het aan hem zijn belangen door een ander te laten behartigen. 2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 mei 2007 alsnog ongegrond verklaren. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2007 in zaak nr. 07/2130; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond; IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Klein lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008. 97-581.