
Jurisprudentie
BD9464
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800339/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800339/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 februari 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie) (hierna: de minister) de huursubsidie van [appellant] over het tijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 vastgesteld op nihil.
Uitspraak
200800339/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/100 van de rechtbank Groningen van 8 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie).
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie) (hierna: de minister) de huursubsidie van [appellant] over het tijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2008, verzonden op 9 januari 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 februari 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Ingevolge artikel 6:6 kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge 7:15, tweede lid, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.2. Bij besluit van 23 januari 2007 heeft de minister het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 24 februari 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij het bezwaarschrift niet heeft aangevuld met de gronden van bezwaar binnen de daartoe gestelde termijn. De minister heeft het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar niet in behandeling genomen, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het bezwaarschrift geen inhoudelijke gronden van bezwaar zijn aangevoerd. Hij heeft immers in bezwaar gesteld dat hem bij een ander besluit van 24 februari 2006 wel huursubsidie is toegekend over het tijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 en dat hij, doordat hij twee tegenstrijdige besluiten heeft ontvangen, zich genoodzaakt ziet bezwaar aan te tekenen.
2.3.1. Dit betoog slaagt. Bij brief van 4 april 2006 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 februari 2006, waarbij de huursubsidie is vastgesteld op € 0,00. In het bezwaarschrift heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de huursubsidie ten onrechte op nihil is gesteld, omdat bij besluit van dezelfde datum huursubsidie aan hem is toegekend ten bedrage van € 401,60. Onder de gedingstukken bevindt zich voorts een brief van [appellant] van 30 oktober 2006 waarin hij gemotiveerd stelt dat het bezwaar gegrond moet worden verklaard. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het bezwaarschrift geen inhoudelijke gronden van bezwaar bevat. Dat [appellant] bij brief van 17 november 2006 heeft gesteld dat er geen gronden van bezwaar meer zijn, leidt niet tot een ander oordeel, nu ook in deze brief gemotiveerd is verzocht het bezwaarschrift gegrond te verklaren.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 23 januari 2007 ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en zal daartoe thans het door [appellant] tegen het besluit van 24 februari 2006 gemaakte bezwaar beoordelen.
2.5. [appellant] beoogt met zijn bezwaar het verkrijgen van een vergoeding van de in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bedoelde kosten. [appellant] heeft dit verzoek om vergoeding van de kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, in overeenstemming met artikel 7:15, derde lid, van de Awb, in het bezwaarschrift van 4 april 2006 en derhalve tijdig gedaan. Beoordeeld dient te worden of het besluit van 24 februari 2006, waarbij de huursubsidie over het tijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 is vastgesteld op nihil, dient te worden herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Vaststaat dat de minister op 24 februari 2006 twee tegengestelde besluiten heeft genomen over het subsidietijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006. Voorts is niet in geschil dat [appellant] over dit subsidietijdvak recht heeft op huursubsidie. Hiermee is gegeven dat het besluit, waarbij huursubsidie over het tijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 is vastgesteld op nihil, dient te worden herroepen. Er kunnen immers niet twee besluiten over hetzelfde subsidietijdvak gelden.
Het besluit van 24 februari 2006 dient voorts wegens aan de minister te wijten onrechtmatigheid te worden herroepen. De Afdeling overweegt hiertoe dat de stelling van de minister dat er twee aanvragen zijn ingediend, namelijk een aanvraag voor huursubsidie ten behoeve van een meerpersoonshuishouden en een aanvraag voor huursubsidie ten behoeve van een eenpersoonshuishouden en op beide aanvragen diende te worden beslist, niet slaagt. Voor zover [appellant] twee aanvragen zou hebben ingediend, diende de minister, juist omdat het hetzelfde subsidietijdvak betreft, de laatste aanvraag op te vatten als een wijziging van de eerste aanvraag over het subsidietijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006.
2.6. Nu het besluit van 24 februari 2006 wegens aan de minister te wijten onrechtmatigheid dient te worden herroepen, komen de door [appellant] gestelde kosten in de bezwaarfase voor vergoeding in aanmerking.
2.7. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 januari 2008 in zaak nr. 07/100;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 januari 2007, kenmerk Boba AwbA_22z/Awb/017;
V. herroept het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 februari 2006, kenmerk 373.940.5880;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de minister voor Wonen, Wijken en Integratie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer);
VIII. veroordeelt de minister voor Wonen, Wijken en Integratie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 252,00 (zegge: tweehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008.
97-581.