Jurisprudentie
BD9460
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708504/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708504/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 6 maart 2006, verzonden op 8 maart 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) geweigerd aan Malnett Project Management Ltd. (hierna: Malnett) bouwvergunning te verlenen voor de bouw van 32 woningen en een stallingsgarage op het perceel, plaatselijk bekend Watermolen 10 te Leiden.
Uitspraak
200708504/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Malnett Project Management Ltd., gevestigd te Malta, en de naamloze vennootschap Sanjo N.V., gevestigd te Leiden,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/9320 van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 oktober 2007 in het geding tussen:
Malnett Project Management Ltd. en de naamloze vennootschap Sanjo N.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2006, verzonden op 8 maart 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) geweigerd aan Malnett Project Management Ltd. (hierna: Malnett) bouwvergunning te verlenen voor de bouw van 32 woningen en een stallingsgarage op het perceel, plaatselijk bekend Watermolen 10 te Leiden.
Bij besluit van 12 september 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door Malnett daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2007, verzonden op 30 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door Malnett daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Malnett en de naamloze vennootschap Sanjo N.V. (hierna: Sanjo) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2008, waar Malnett en Sanjo, vertegenwoordigd door mr. P.A.L.C. Lamme, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is het hoger beroep, voor zover ingesteld namens Sanjo, ingetrokken.
2.2. Malnett betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich bij het bepalen van de parkeerbehoefte ten onrechte heeft gebaseerd op de zogenoemde CROW-normen, nu deze normen niet door de gemeenteraad van toepassing zijn verklaard. Voorts betoogt Malnett dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen ontheffing heeft verleend van de in artikel 2.5.30, derde lid, van de Bouwverordening neergelegde parkeereis.
2.2.1. Ingevolge artikel 2.5.30, derde lid, van de Bouwverordening 1992 (hierna: de bouwverordening), voor zover thans van belang, moet, indien een gebouw gelegen is in een ander deel van de gemeente dan wordt bedoeld in het eerste en het tweede lid, en de omvang of de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft - ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het zesde lid, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid:
a. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien;
b. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
2.2.2. De rechtbank heeft in hetgeen in beroep is aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij de berekening van de behoefte aan parkeerplaatsen ten gevolge van het bouwplan de in de door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water en Wegenbouw en Verkeerstechniek (CROW) uitgegeven publicatie "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" (hierna: de ASVV 2004) neergelegde normen niet als hulpmiddel heeft mogen hanteren. Hierin zijn kencijfers betreffende in het algemeen aanbevelenswaardige minimumaantallen parkeerplaatsen, uitgesplitst naar onder meer de functie van het gebouw, opgenomen, die gebruikt kunnen worden bij de berekening van de parkeerbehoefte. Dat in de voorschriften van de bouwverordening niet naar de ASVV 2004 wordt verwezen en dat deze normen niet uitdrukkelijk door de gemeenteraad van toepassing zijn verklaard, maakt niet dat het college niet de vrijheid had bij de toepassing van artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening van de in de ASVV 2004 neergelegde kencijfers gebruik te maken. Te meer niet, nu in de toelichting op artikel 2.5.30 van de bouwverordening is vermeld dat aan de hand van de publicaties van het CROW per bouwvergunning een verantwoorde parkeernorm kan worden bepaald.
Het bouwplan voorziet in de bouw van 32 woningen en een parkeergarage met 36 parkeerplaatsen. Het college heeft aan de hand van de CROW-normen de parkeerbehoefte ten behoeve van het bouwplan vastgesteld op minimaal 42 parkeerplaatsen. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat de voorziene parkeergarage volledig onder grond in eigendom van de gemeente Leiden is voorzien en dat het bouwplan in, op of onder de voorziene woningen en op of onder het daarbij behorende onbebouwde terrein overigens niet in parkeerruimte voorziet. Gelet hierop staat vast dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening, zodat in het licht van het limitatief-imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet, daargelaten of zich andere weigeringsgronden voordoen, slechts bouwvergunning voor het bouwplan mag worden verleend, nadat met toepassing van artikel 2.5.30, zesde lid, van de bouwverordening ontheffing is verleend van het in het derde lid gestelde. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat niet op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte is voorzien. Dat na 18.00 uur ten behoeve van het bouwplan wellicht op enige openbare parkeerplaatsen kan worden geparkeerd maakt, wat daar van zij, gelet op het benodigde aantal van 42 parkeerplaatsen niet dat daarmee in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Voorts is gesteld, noch gebleken dat het voldoen aan artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Over het door Malnett gedane beroep op twee andere gevallen waarin het college niettemin ontheffing heeft verleend, wordt overwogen dat de door haar bedoelde situaties niet zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien ontheffing voor het bouwplan te verlenen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat het college de ontheffing terecht heeft geweigerd.
Het betoog faalt.
2.3. Malnett betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeente in een brief van 5 september 2003 schriftelijk heeft toegezegd met haar een overeenkomst te zullen sluiten waarin aanpassing van de erfpachtcanon en de uitgifte van de grond voor de parkeergarage wordt geregeld. Zij voert aan dat zij aan deze brief het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de gemeente hieraan medewerking zou verlenen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 februari 2008 in zaak nr. 200703967/1) houdt de brief van 5 september 2003, waarin is medegedeeld dat de gemeente een nieuwe aanvraag om wijziging van een bouwvergunning van 6 januari 2003 zal afwachten en dat eerst duidelijk moet zijn wat kan worden gerealiseerd alvorens wordt overgegaan tot aanpassing van de erfpachtcanon en uitgifte van de grond voor de parkeergarage, niet een toezegging in dat het college met Malnett tot overeenstemming zou komen met betrekking tot de overdracht van de voor het realiseren van de parkeergarage benodigde grond. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat Malnett aan voornoemde brief een gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen.
Het betoog faalt.
2.4. Malnett betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten behoeve van het bouwplan ten onrechte geen vrijstelling heeft verleend van het geldende bestemmingsplan. Hiertoe voert zij aan dat de eis dat woningen moeten zijn voorzien van een daaraan grenzend woonbalkon van bepaalde afmetingen in het nieuwe bestemmingsplan is komen te vervallen.
2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college in redelijkheid kon afzien van het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan, nu het bouwplan in strijd is met de bouwverordening. In aanmerking genomen het limitatief-imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet, kan onder die omstandigheid het verlenen van vrijstelling er immers niet toe leiden dat alsnog een bouwvergunning wordt verleend. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan verwerkelijking van het bouwplan mogelijk zou maken, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
392.