Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9457

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708349/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck (hierna: het college) een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] wegens het in werking hebben van een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats], in strijd met voorschrift 11.1.1 van de op 22 november 2004 voor deze inrichting verleende milieuvergunning.


Uitspraak

200708349/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te Cranendonck, en het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck (hierna: het college) een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] wegens het in werking hebben van een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats], in strijd met voorschrift 11.1.1 van de op 22 november 2004 voor deze inrichting verleende milieuvergunning. Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank 's Hertogenbosch ingekomen op 30 november 2007, beroep ingesteld. De rechtbank 's Hertogenbosch heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2008, waar [appellant] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. Evers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het college heeft geconstateerd dat [appellant] geen chemische luchtwasser heeft aangebracht in stal 3 conform voorschrift 11.1.1. van de op 22 november 2004 verleende milieuvergunning. Naar aanleiding van deze constatering heeft het college [appellant] een last onder dwangsom opgelegd, strekkende tot beëindiging van de overtreding. 2.2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte een last onder dwangsom aan hem heeft opgelegd, nu de bij besluit van 22 november 2004 verleende revisievergunning gelet op artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking is getreden. Voor de bij dat besluit vergunde verandering van stal 4 is immers een bouwvergunning vereist, die nooit is aangevraagd, aldus [appellant]. 2.3. Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer treedt, in afwijking van artikel 20.3, eerste lid, eerste volzin, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5, tweede lid, - waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend. 2.4. Stal 4 dient overeenkomstig de revisievergunning te worden ingericht als vleesvarkenstal. Daarvoor dient een stalsysteem met water- en mestkanalen (Groen Labelnummer BB 99.02.070) te worden aangebracht. In het besluit van 22 november 2004 tot verlening van de revisievergunning is aangegeven dat voor het aanbrengen van een dergelijke wijziging een bouwvergunning is vereist. Er is geen bouwvergunning verleend. Gelet hierop is de revisievergunning niet in werking getreden en heeft het college ten onrechte geoordeeld dat voorschrift 11.1.1. van deze vergunning werd overtreden. Hierdoor was het college in zoverre niet bevoegd om handhavend op te treden en heeft het ten onrechte een last onder dwangsom opgelegd. 2.5. Ter beoordeling staan alleen de feiten en het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Het betoog van het college ter zitting, met betrekking tot het komen te vervallen van het deel van de revisievergunning voor stal 4 op 13 januari 2008, kan daarom niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken. 2.6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 23 oktober 2007 komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck van 23 oktober 2007, kenmerk 2345727; III. bepaalt dat de bij uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 15 februari 2008 in zaak nr. 200708349/2 getroffen voorlopige voorziening vervalt na zes weken na de bekendmaking van het nieuw te nemen besluit op bezwaar, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn is verzocht om met betrekking tot dat besluit een voorlopige voorziening te treffen, de eerder getroffen voorlopige voorziening vervalt op het moment dat op dat verzoek is beslist; IV. gelast dat gemeente Cranendonck aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Van der Zijpp lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 262-578.