Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9455

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708248/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roosendaal (hierna: de raad) bij besluit van 29 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kortendijk" (hierna: het plan).


Uitspraak

200708248/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te Roosendaal, 2. [appellant sub 2], wonend te Roosendaal, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roosendaal (hierna: de raad) bij besluit van 29 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kortendijk" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2008, waar [appellant sub 1], en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. F.J.J. van West de Veer, en het college, vertegenwoordigd door A.J.A.M. van der Laar, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Verder is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door I. Kraus en J.C.P.J.M. Vergouwen, ambtenaren in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. het beroep van [appellant sub 1] 2.2. [appellant sub 1] betoogt dat vijf planologische projecten die relevant zijn voor de in het plan te maken afwegingen, ten onrechte niet bij het plan zijn betrokken. Het betreft volgens hem het Zuidoostkwartier, de Moskee, de Commandokazerne, het Dijkcentrum en de Renovatie van verzorgingscentrum de Bloemschevaart. Volgens hem wordt daardoor verhuld dat die projecten de woonfunctie van de wijk aantasten. 2.2.1. Het plan beoogt een actuele planologische regeling te geven voor de wijk Kortendijk aan de oostzijde van Roosendaal. Het plan is grotendeels conserverend van aard. Van de vijf hiervoor genoemde projecten vallen het Zuidoostkwartier, de Moskee, de Commandokazerne en het Dijkcentrum buiten het plangebied. 2.2.2. De Afdeling overweegt dat de raad, gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan, voor zover deze niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. [appellant sub 1] is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat vier van de desbetreffende projecten planologisch zodanig samenhangen met hetgeen in het plan is geregeld, dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat die projecten ook zelfstandig moeten worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, hetgeen onder meer inhoudt dat, evenals in het onderhavige plan, ook rekening moet worden gehouden met belangen van de bewoners van omringende plangebieden en dat tegen die plannen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Met betrekking tot het verzorgingscentrum is niet weersproken gesteld dat er ten tijde van het nemen van het besluit nog geen definitieve gemeentelijke besluitvorming inzake de renovatie was en de ontwikkelingen tot dan toe niet concreet genoeg waren om vast te leggen in het plan. Het college had in de voorgenomen renovatie van dat centrum dan ook geen reden hoeven zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. het beroep van [appellant sub 2] 2.3. [appellant sub 2] betoogt dat aan het trottoir tegenover zijn woning ten onrechte een bestemming is gegeven die de hinderlijke buitenactiviteiten van de aanwezige fietsenwinkel legaliseert, zoals het verkopen en repareren van fietsen en brommers, waardoor onder andere het uitzicht en de doorgang worden belemmerd. Bovendien is die bestemming volgens hem veel ruimer dan nodig is om die activiteiten te legaliseren. Ter onderbouwing van zijn beroep wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007 in zaak no. 200704817/1, waarbij zijn hoger beroep tegen het afwijzen van een verzoek tot handhaving met betrekking tot het gebruik van het trottoir door de fietsenwinkel gegrond is verklaard. 2.3.1. Het plan voorziet in wijziging van de bestemming van het trottoir tegenover de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie] van "Verkeer (V)" in "Gemengd (GD(3)(z))". Ingevolge artikel 2.1.1., aanhef en onder b, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor "Gemengd" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "(3)" bestemd voor: 1. detailhandel op de begane grond; 2. dienstverlening op de begane grond; 3. horecabedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten en op de begane grond; 4. maatschappelijk; 5. wonen; 6. bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen en water. Ingevolge artikel 2.1.2.2., aanhef en onder d, van de planvoorschriften, zijn ter plaatse van de aanduiding ("z")(zonder gebouwen) geen gebouwen toegestaan. 2.3.2. De bestemming "Gemengd (GD(3)(z))" is gegeven aan een strook grond langs de achterzijde van bedrijfpanden in winkelcentrum Dijkcentrum, waar voorheen een trottoir lag. Volgens het college is die bestemming nodig om allerlei activiteiten mogelijk te maken die onlosmakelijk zijn verbonden met de bedrijfsvoering en die naar hun aard zo veel mogelijk plaats dienen te vinden aan de achterzijde van die panden. De bestemming sluit volgens het college aan bij de feitelijke situatie ter plaatse. 2.3.3. De Afdeling acht het niet onredelijk om de bestemming "Gemengd (GD(3)(z))" toe te kennen aan gronden die direct grenzen aan de achterzijde van bedrijven, ter plaatse van het voormalige trottoir, mede nu er aan die straatkant geen woningen liggen. De bestemming maakt gebruik mogelijk dat inherent is aan de bedrijfsvoering en daarom ook noodzakelijk kan worden geacht voor een goede bedrijfsvoering. De bestemming kan dan ook passend worden geacht. Dat geldt evenzeer voor de in het Dijkcentrum gevestigde fietsenwinkel, waarvan de achteruitgang is gelegen tegenover de woning van [appellant sub 2]. De omstandigheid dat er bij die uitgang meer bedrijfsactiviteiten mogelijk zijn dan elders langs de Dravietdijk, komt omdat het daar voorheen gelegen trottoir breder was dan elders aan de Dravietdijk. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt voor zover de bestemming is toegekend aan die bredere strook, nu de bestemming daar weliswaar meer, maar geen ander gebruik toelaat dan elders aan de Dravietdijk en de bestemming als zodanig niet onverenigbaar is te achten met woonbebouwing in de directe omgeving. Voor zover [appellant sub 2] zich keert tegen de wijze waarop de activiteiten achter de fietsenwinkel worden uitgevoerd, overweegt de Afdeling dat in de regels betreffende het milieu en de openbare orde grenzen zijn gesteld aan die uitvoering, maar dat naleving van die regels buiten deze bestemmingsplanprocedure valt. 2.3.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Stolker lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 157.