Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9454

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706858/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) ingestemd met het saneringsplan van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bureau Deltahuis B.V. (hierna: Bureau Deltahuis) voor de locatie Middelland nabij 35 te Krimpen aan de Lek in de gemeente Nederlek (hierna: het saneringsplan). Het besluit is op 14 augustus 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200706858/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats], appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) ingestemd met het saneringsplan van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bureau Deltahuis B.V. (hierna: Bureau Deltahuis) voor de locatie Middelland nabij 35 te Krimpen aan de Lek in de gemeente Nederlek (hierna: het saneringsplan). Het besluit is op 14 augustus 2007 ter inzage gelegd. Bij brief van 20 september 2007 hebben [appellant] en anderen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Overeenkomstig artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het bezwaarschrift doorgezonden naar de Raad van State, alwaar het is ingekomen op 25 september 2007, ter behandeling als beroepschrift. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Bureau Deltahuis heeft een zienswijze daarop naar voren gebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C. Bockstart, D. van der Eijk en C.P. Kaandorp, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Bureau Deltahuis, vertegenwoordigd door ing. C. Cauwels, als partij verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In artikel 6:4, derde lid, van de Awb is bepaald dat het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb wordt een beroepschrift ondertekend. Wanneer degene die het beroepschrift heeft ondertekend niet voor zichzelf maar voor een ander in beroep komt, zal van de bevoegdheid tot het instellen van het beroep moeten blijken. Indien hieraan niet is voldaan kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. 2.1.1. [appellant] heeft in het beroepschrift verklaard dat het beroep mede namens een aantal met naam aangeduide anderen wordt ingesteld. [appellant] heeft geen verklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij mede namens hen gemachtigd is om beroep in te stellen. Voorts heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij anderszins namens hen gerechtigd is beroep in te stellen. [appellant] is bij aangetekende brief van 26 september 2007 verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. [appellant] is tot en met 24 oktober 2007 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat, indien dat niet binnen de gestelde termijn gebeurt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. [appellant] heeft de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. 2.2. Artikel 39, tweede lid, eerste volzin, van de Wbb bepaalt dat het saneringsplan de instemming behoeft van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde. Artikel 38, eerste lid, van de Wbb bepaalt dat degene die de bodem saneert, de sanering zodanig uitvoert dat: a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt; b. het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt; c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel 39d (nazorgplan) zoveel mogelijk wordt beperkt. 2.2.1. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte heeft ingestemd met het saneringsplan, omdat het aanvullend grondwateronderzoek dat als bijlage deel uitmaakt van het saneringsplan, op een drietal nader aangeduide punten gebreken vertoont. Ten eerste voert [appellant] aan dat de peilbuizen van verschillende lengte zijn, hetgeen van invloed zou zijn op de gemeten hoogte van de grondwaterstand. Ten tweede zou ten onrechte in het westelijke deel van het perceel geen meting zijn uitgevoerd. Ten derde zou ten onrechte geen rekening zijn gehouden met weersinvloeden terwijl de bodem, die vooral uit betonblokken bestaat, erg poreus is. 2.2.2. Ten aanzien van het eerste punt wordt in het deskundigenbericht gesteld dat de grondwaterstand wordt bepaald door de stijghoogte van het freatisch grondwater en dat het door [appellant] veronderstelde verband tussen de lengte van de peilbuis en de hoogte van het grondwater niet aanwezig is. In het deskundigenbericht wordt vervolgens geconcludeerd dat het grondwater op een representatieve diepte is bemonsterd. Ten aanzien van het tweede punt wordt in het deskundigenbericht gesteld dat verspreid over alle windrichtingen van de verontreinigde locatie bemonstering via gelijkmatig over de locatie verdeelde peilbuizen heeft plaatsgevonden, waardoor het saneringsplan in een representatieve monitoringsopstelling voorziet. Ten aanzien van het derde punt wordt in het deskundigenbericht gesteld dat de verblijfstijd van de neerslag in de onverzadigde zone van de bodem zodanig lang is dat regenval de representativiteit van de bemonstering niet zal beïnvloeden. De Afdeling ziet geen aanleiding om in zoverre aan de juistheid van het deskundigenbericht te twijfelen. Het door [appellant] aangevoerde kan daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. De beroepsgrond faalt. 2.3. Voor zover het beroep tevens is gericht tegen de in het saneringsplan opgenomen tijdsduur van monitoring, is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het saneringsplan opgenomen periode van minimaal 5,5 jaar, gerekend vanaf de beëindiging van de grondwateronttrekking, in dit geval toereikend is. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de te saneren locatie, anders dan in het deskundigenbericht is vermeld, niet in een grondwaterbeschermingsgebied is gelegen maar in een boringsvrije zone en dat in het plan is voorzien in zogenoemde terugvalscenario's, waarbij, kort gezegd, de hiervoor bedoelde periode wordt verlengd indien de resultaten van monitoring aantonen dat de restverontreinigingen in het grondwater zich verspreiden. De beroepsgrond faalt. 2.4. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft het college zijn reactie daarop gegeven. [appellant] heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting - alwaar hij niet is verschenen - redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Het beroep faalt in zoverre. 2.5. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het door [appellant] namens anderen is ingesteld; II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton w.g. Lap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 288-579.