Jurisprudentie
BD9448
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708768/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708768/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) de aanvraag van 14 november 2005 van onder meer [wederpartij] om bouwvergunning voor het oprichten van een bijgebouw op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) buiten behandeling gelaten.
Uitspraak
200708768/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2169 van de rechtbank Zutphen van 14 november 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) de aanvraag van 14 november 2005 van onder meer [wederpartij] om bouwvergunning voor het oprichten van een bijgebouw op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 21 augustus 2006 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 20 januari 2006 herroepen en de aanvraag om bouwvergunning afgewezen.
Bij uitspraak van 14 november 2007, verzonden op 19 november 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 augustus 2006 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2007, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door drs. W.M. van de Zedde en G.L. ter Brugge, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een bijgebouw/overdekt zwembadgebouw op het perceel.
Bij in rechte onaantastbaar geworden besluit van 6 oktober 2003 heeft het college, beslissend op een eerder, op 3 september 2003, door [wederpartij] ingediende bouwaanvraag geweigerd aan hem een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een overkapping ten behoeve van het zwembad op het perceel.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] in de aanvraag om bouwvergunning van 14 november 2005 veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) naar voren heeft gebracht. De door de rechtbank relevant geachte kavelsplitsing is volgens het college eerst ter zitting bij de rechtbank ter sprake gekomen.
2.2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2.2. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.2.3. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.2.4. Voor het antwoord op de vraag of de in dit geding voorliggende bouwaanvraag moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag, waarbij voor de rechter het beperkte toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb geldt, is van belang of het bouwplan waarop de eerdere bouwaanvraag betrekking heeft in essentie gelijk is aan het bouwplan waarop de in dit geding voorliggende bouwaanvraag ziet. Bij die vergelijking komt mede betekenis toe aan de gronden waarop de bouwvergunning voor het eerste bouwplan is geweigerd.
Het college heeft geweigerd bouwvergunning en vrijstelling te verlenen naar aanleiding van de aanvraag van 3 september 2003, omdat het daarin voorziene bouwplan in strijd is met de ingevolge artikel 2.2, tiende lid, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Ugchelen", zoals dit luidt na de 22e herziening, (hierna: het bestemmingsplan) toegestane gezamenlijke oppervlakte van 65 m2 van bij een woning behorende bijgebouwen en overkappingen.
2.2.5. Het betoog van het college slaagt. De bouwaanvraag bestaat uit een aanvraagformulier, een toelichting daarop, bouwtekeningen en een kaart. Zowel de eerste als de tweede aanvraag voorzien in het oprichten van een bouwwerk ten behoeve van het zwembad op het perceel. Naar niet in geschil is, hebben de bouwwerken in beide bouwplannen nagenoeg dezelfde oppervlakte en zijn voorzien op dezelfde locatie op het perceel. In het tweede bouwplan is, anders dan in het eerste bouwplan, in het bouwwerk een (schuif)deur aangebracht. Dit verschil is voor de toepassing van artikel 2.2, tiende lid, van de planvoorschriften echter niet relevant.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 juni 2006 in zaak nr. 200507168/1), kan een wijziging in eigendomsverhoudingen, die na de vaststelling van het bestemmingsplan is ontstaan, van belang zijn voor de vraag of de omvang van het bouwperceel is gewijzigd. Het college heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat in de tweede aanvraag van de door [wederpartij] in beroep gestelde eigendomsoverdracht van een gedeelte van het bijgebouw aan de eigenaar van het perceel [locatie 2] niet is gebleken. Uitsluitend de door [wederpartij] op de bij de bouwaanvraag behorende kaart met betrekking tot de nieuwe situatie ingetekende stippellijn kan een indicatie vormen dat mogelijk een voornemen bestaat door eigendomsoverdracht de kadastrale perceelsgrenzen te wijzigen, maar uit de bouwtekeningen noch uit de toelichting bij de bouwaanvraag blijkt van een wijziging in eigendomsverhoudingen. In de toelichting op de bouwaanvraag wordt gesproken over eigendomsoverdracht van de op het perceel reeds aanwezige schuur en niet over eigendomsoverdracht van (een gedeelte van) het aan de orde zijnde bijgebouw. Er is in zoverre uitsluitend aangegeven dat dit bouwwerk mede ‘ten dienste’ zal komen te staan van het perceel [locatie 2] en zodanig is ingericht dat het toegankelijk is voor en gebruikt kan worden door de bewoners van beide percelen. In de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2007 in zaak nr. 200606334/1 is het medegebruik van het bijgebouw door de bewoners van dat perceel echter al niet relevant geacht. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het op de weg van het college had gelegen om nader onderzoek te verrichten naar de door [wederpartij] beoogde wijziging in eigendomsverhoudingen.
Gelet hierop moet worden vastgesteld dat de bouwaanvraag geen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb bevat. Het college heeft derhalve terecht toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep gezien het vorenoverwogene ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 14 november 2007 in zaak nr. 06/2169;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
163-530.