Jurisprudentie
BD9447
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802423/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802423/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zijpe (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van vier windturbines op het perceel, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie F, nummer 610.
Uitspraak
200802423/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2305 van de rechtbank Alkmaar van 6 maart 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zijpe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zijpe (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van vier windturbines op het perceel, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie F, nummer 610.
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college aan de Coöperatieve Windenergie Vereniging Kennemerwind u.a. (hierna: de coöperatieve vereniging) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van vijf windturbines op de percelen, kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie F, nummers 611 en 612.
Bij besluit van 23 juli 2007 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 16 mei 2006 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2008, verzonden op 7 maart 2008, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 april 2008.
De coöperatieve vereniging heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2008, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Ruyter, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door ir. W.J. Stam, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De bouwplannen voorzien in het oprichten van in totaal negen windturbines met een ashoogte van 70 m en een maximale rotordiameter van 52 m (hierna: het project). De windturbines worden geplaatst in een lijnopstelling, met een onderlinge afstand van 215 m, op de oostelijke oever van het Noordhollands Kanaal ten noorden van Burgervlotbrug (hierna: de locatie). [appellant] woont op een afstand van 1600 m van het project.
2.2. Vaststaat dat het project in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied 1989" en "Buitengebied 1989, tweede herziening" op grond waarvan op de locatie de bestemmingen "Agrarische Productiegebieden Ia" en "Waterkering" rusten. Teneinde het project mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
2.4. De betogen van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 3:43 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidde vóór 1 juli 2005, en met zijn bij brief van 28 oktober 2005 gedane toezegging dat [appellant] van een eventueel vrijstellingsbesluit op de hoogte zal worden gesteld, falen. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat deze betogen niet kunnen leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar. Van doelbewuste misleiding door het college, zoals [appellant] stelt, is voorts niet gebleken.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid de vrijstellingen voor het project heeft kunnen verlenen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank in zijn oordeel omtrent de belangenafweging ten onrechte het financiële belang van [vergunninghoudster] en de coöperatieve vereniging betrokken, alsmede de omstandigheid dat hij vanuit zijn woning reeds zicht heeft op elf andere windturbines. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat het college op onvoldoende wijze kennis heeft vergaard omtrent de invloed van het project op het uitzicht vanuit zijn woning, nu het college heeft verzuimd om een bezoek aan zijn woning te brengen.
2.5.1. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het college op onvoldoende wijze kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De wet kent geen bepaling op grond waarvan op het college de verplichting rust om een bezoek te brengen aan de woning van [appellant] om zich een beeld te kunnen vormen omtrent zijn belangen.
Zoals door het college ook ter zitting is bevestigd, is niet in geschil dat de woning van [appellant] is gelegen op een unieke locatie en dat het project een inbreuk vormt op het uitzicht vanuit zijn woning. Er bestaat echter geen aanleiding voor het oordeel dat het college het belang dat met het project is gemoeid, te weten het reduceren van de uitstoot van CO2, niet zwaarder heeft mogen laten wegen dat het belang van [appellant] bij een onverstoord uitzicht. Het college heeft de vrijstelling voor het project dan ook in redelijkheid kunnen verlenen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
190-531.