Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9446

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708766/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) geweigerd aan [appellant sub 2] bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een afdak (hierna: de overkapping) op het perceel [locatie 1] te Apeldoorn (hierna: het perceel).


Uitspraak

200708766/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/707 van de rechtbank Zutphen van 8 november 2007 in het geding tussen: [appellant sub 2] en het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) geweigerd aan [appellant sub 2] bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een afdak (hierna: de overkapping) op het perceel [locatie 1] te Apeldoorn (hierna: het perceel). Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college het daartegen door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 november 2007, verzonden op 13 november 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2007 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2007, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 16 januari 2007. [appellant sub 2] en het college hebben een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.N. Sloote en G.L. ter Brugge, beide ambtenaar in dienst van de gemeente, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.S. van den Berg, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De overkapping is voorzien tegen een bestaande schutting op de erfgrens tussen het perceel en het perceel [locatie 2]. Het hoger beroep van [appellant sub 2] 2.2. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor de overkapping een bouwvergunning is vereist. Volgens hem is de overkapping voorzien op een deel van het zijerf dat niet is gekeerd naar de weg. Het bouwwerk ligt op het deel van het zijerf dat, naar hij stelt, naar het perceel [locatie 2] is gekeerd. 2.2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, onderdeel 1, onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), voor zover thans van belang, wordt als bouwen als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet aangemerkt het bouwen van een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits gebouwd op een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf. Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt onder erf verstaan: al dan niet bebouwde perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt. Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt onder zijerf verstaan het gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen. 2.2.2. Het betoog van [appellant sub 2] faalt. Vastgesteld moet worden dat, naar tussen partijen overigens ook niet in geschil is, de overkapping wordt geplaatst op een zijerf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Bblb. Bij het vaststellen of een zijerf al dan niet gekeerd is naar de weg in de zin van artikel 2, aanhef en onder b, onderdeel 1, onder b, van het Bblb is bepalend of dat zijerf grenst aan een weg. In het Bblb noch elders zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het zijerf daarbij niet in zijn totaliteit moet worden beschouwd. Uit de door [appellant sub 2] overgelegde kadastrale kaart blijkt dat het zijerf waarop de overkapping is voorzien, doordat de Hazelaarlaan ter plaatse een bocht maakt, grenst aan deze laan. De overkapping is derhalve voorzien op een naar de weg gekeerd zijerf van de woning, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de overkapping niet bouwvergunningsvrij is. 2.3. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Het hoger beroep van het college 2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het welstandsadvies niet zonder nadere motivering aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen. Het voert daartoe aan dat de sneltoetscriteria voor een bijgebouw of overkapping op een naar de weg gekeerd zijerf dezelfde zijn als die voor een bijgebouw dan wel overkapping op het voorerf, zodat er geen reden bestond om te twijfelen aan de deugdelijkheid van het uitgebrachte welstandsadvies. 2.4.1. Het college heeft de bouwvergunning geweigerd omdat niet wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand. Daaraan ten grondslag is een advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: commissie RK) gelegd. Ingevolge artikel 48, eerste lid, tweede volzin, van de Woningwet, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders een aanvraag voor een lichte bouwvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorleggen. Naar ter zitting door het college is toegelicht, is het in de gemeente Apeldoorn gebruikelijk om ingeval van een bouwplan dat is voorzien in een gebied waar een zwaar welstandsniveau geldt, zoals in dit geval, dat bouwplan voor te leggen aan de commissie RK. Gelet hierop heeft het college, anders dan [appellant sub 2] betoogt, het bouwplan derhalve terecht ter beoordeling voorgelegd aan de commissie RK. Ten behoeve van de toetsing van bouwaanvragen zijn door het college welstandscriteria vastgesteld, die zijn vervat in de nota "Over welstand geschreven" (hierna: de welstandsnota) van 16 februari 2006. Daarin zijn per bouwwerk sneltoetscriteria voor lichte bouwvergunningplichtige bouwwerken opgenomen. De welstandsnota bevat in paragraaf 6.3 afzonderlijke toetsingscriteria voor bijgebouwen/overkappingen aan de achterkant en niet naar de weg gekeerde zijkant van een woning en voor bijgebouwen/overkappingen aan de voorkant en wel naar de weg gekeerde zijkant van een woning. In het onderhavige geval gaat het om een overkapping op een naar de Hazelaarlaan gekeerd zijerf van de woning. Blijkens paragraaf 6.1 van de welstandsnota gelden dan de sneltoetscriteria die ook voor de voorzijde gelden. Deze criteria houden onder meer in dat in een dergelijk geval advies door de commissie RK dient te worden uitgebracht en voorts dat in beginsel geen bijgebouw is toegestaan. De rechtbank is gelet daarop dan ook ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het advies van de commissie RK, reeds omdat getoetst is aan de criteria van een voorerf, zodanige gebreken vertoont dat het college dat niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen. 2.5. Gelet hierop zal de Afdeling alsnog de (overige) bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden van [appellant sub 2] beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen. 2.5.1. [appellant sub 2] heeft betoogd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Dit betoog faalt. Nu blijkens het vorenoverwogene uit de welstandsnota volgt dat op de plaats waar [appellant sub 2] de overkapping wil plaatsen een dergelijk bouwwerk in beginsel niet is toegestaan en ook overigens niet is gebleken dat het advies van de commissie RK naar inhoud en wijze van totstandkoming gebreken vertoont, heeft het college dit aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag mogen leggen. 2.5.2. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het college niet heeft onderkend dat voor het bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan worden verleend. Voorts doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het door het college gehanteerde welstandsbeleid brengt tevens mee dat het college, anders dan [appellant sub 2] betoogt, terecht geen aanleiding heeft gezien om voor het bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen. Over het door [appellant sub 2] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling dat de door hem aangevoerde gevallen niet zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien medewerking te verlenen aan het bouwplan. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dan ook. Gelet op het vorenoverwogene heeft het college terecht geweigerd bouwvergunning te verlenen. 2.6. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [appellant sub 2] gegrond is verklaard, het besluit van 20 maart 2007 is vernietigd en is bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond; II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn gegrond; III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 8 november 2007 in zaak nr. 07/707, voor zover daarbij het beroep van [appellant sub 2] gegrond is verklaard, het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 20 maart 2007, kenmerk PD/jav/GS 003805611, is vernietigd en is bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen; IV. verklaart het bij door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Oudenaller voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 163-530.