Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9445

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708414/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend ten behoeve van de herontwikkeling van het sportpark Lissabon aan de Heisteeg te Oisterwijk.


Uitspraak

200708414/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellante sub 2], gevestigd te [woonplaats], en anderen, appellanten, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1129 van de rechtbank Breda van 29 oktober 2007 in het geding tussen: 1. [appellant sub 1] 2. [appellante sub 2] en anderen en het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend ten behoeve van de herontwikkeling van het sportpark Lissabon aan de Heisteeg te Oisterwijk. Bij besluit van 28 augustus 2006 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee woningen op de percelen [locatie] te Oisterwijk (hierna: het perceel). Tegen die besluiten hebben [appellant sub 1] (hierna: [appellant sub 1]) en [appellante sub 2] en anderen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellante sub 2]) bezwaar gemaakt. Bij schrijven van 12 januari 2007 heeft het college [appellant sub 1] en [appellante sub 2] bericht voor de herontwikkeling van de gronden van het voormalige sportpark Lissabon een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te gaan voeren. Bij schrijven van 19 februari 2007 heeft het college [appellant sub 1] en [appellante sub 2] bericht voor het project een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te gaan voeren en na afronding daarvan op het gemaakte bezwaar te beslissen. Daartegen hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld bij de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank). Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het college het door [appellant sub 1] tegen de besluiten van 3 juni 2004 en 28 augustus 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het door [appellante sub 2] tegen die besluiten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, die besluiten herroepen en aan [vergunninghouder] vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee woningen op het perceel. Bij uitspraak van 29 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] tegen het schrijven van 12 januari 2007 en 19 februari 2007 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 3 juli 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2007, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2008, waar [appellant sub 1] en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van der Aa, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg. Buiten bezwaren van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] is na zitting door het college een nader stuk overgelegd. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben afgezien van een nadere reactie. 2. Overwegingen 2.1. De percelen zijn door [vergunninghouder] in eigendom overgedragen aan [belanghebbenden]. Ook is de aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning op hun naam overgeschreven. Gelet op de betrokken belangen zijn zij in de hoedanigheid van rechtsopvolgers onder bijzondere titel in dit geding als derde-belanghebbenden aan te merken. 2.2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van twee woningen op het perceel, elk met een oppervlakte van 750 m2 en een hoogte van ongeveer 8,5 m. Het bouwplan is voorzien ter plaatse van het voormalige sportpark Lissabon, dat een oppervlakte heeft van ongeveer 30.000 m2. 2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied, deel Oisterwijk" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Dagrecreatie/sport met differentiatie veldsporten". Niet in geschil is dat het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is. 2.4. Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling verleend ten behoeve van de herontwikkeling van het voormalige sportpark Lissabon. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. 2.5. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat zij voorafgaand aan het nemen van het besluit op bewaar van 3 juli 2007 nogmaals hadden moeten worden gehoord, nu bij dat besluit, anders dan bij het primaire besluit van 3 juni 2004, vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO is verleend. Het verlenen van de vrijstelling op deze grondslag kan niet worden aangemerkt als een voor het te nemen besluit op bezwaar relevant feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht. Er bestond derhalve geen aanleiding [appellant sub 1] en [appellante sub 2] opnieuw te horen. 2.6. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] keren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het college bij de verlening van de vrijstelling gebruik heeft kunnen maken van de door gedeputeerde staten verleende verklaring van geen bezwaar. Zij betogen dat de rechtbank heeft miskend dat gedeputeerde staten in de verklaring van geen bezwaar ten onrechte zijn afgeweken van streekplan "Brabant in Balans" (hierna: het streekplan). 2.6.1. Ingevolge paragraaf 3.4.5 van hoofdstuk 3 van het streekplan, voor zover thans van belang, is uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag binnen een regionale natuur- en landschapseenheid (hierna: RNLE) uitgesloten en is uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag binnen de "Groene hoofdstructuur" (hierna: GHS) alleen toelaatbaar als daar zwaarwegende maatschappelijke belangen aan ten grondslag liggen en pas nadat een onderzoek heeft aangetoond dat er geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten de GHS of andere oplossingen waardoor de aantasting van de natuur- en hiermee samenhangende landschapswaarden wordt voorkomen. Ingevolge paragraaf 3.4.13 van hoofdstuk 3 van het streekplan, voor zover thans van belang, is toevoeging van burgerwoningen in het buitengebied door nieuwbouw niet toegestaan. Ingevolge hoofdstuk 5 van het streekplan, voor zover thans van belang, zijn gedeputeerde staten bevoegd om af te wijken van een beleidslijn uit hoofdstuk 3 van dit streekplan in die gevallen waarin de handhaving van de beleidslijn gevolgen zou hebben, die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen. 2.6.2. Op grond van de stukken en de daarop ter zitting door partijen gegeven toelichting, stelt de Afdeling vast dat het perceel is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oisterwijk. Het perceel maakt in het streekplan zowel deel uit van de GHS, waarbinnen het ligt in de subzone "Natuurontwikkelingsgebied", als van een RNLE. In de verklaring van geen bezwaar hebben gedeputeerde staten toepassing gegeven aan voormelde bevoegdheid om af te wijken van een beleidslijn uit hoofdstuk 3 van het streekplan in die gevallen waarin de handhaving van de beleidslijn gevolgen zou hebben, die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen. 2.6.3. Anders dan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] ter ondersteuning van hun betoog aanvoeren, heeft de rechtbank terecht overwogen dat met het bouwplan sprake is van extensieve woningbouw. Geen grond bestaat voor het oordeel dat sprake is van buitenproportionele verstening van het buitengebied. Daarbij is in aanmerking genomen dat het perceel een zeer grote oppervlakte heeft, dat het voor 60% zal moeten worden bebost en dat bij de herontwikkeling van het voormalige sportpark Lissabon wordt voorzien in de aanleg van een ecologische zone. Anders dan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] aanvoeren, is in dit geval bij de beoordeling of sprake is van gevolgen van de beleidslijn die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen terecht uitgegaan van de huidige functie van het perceel, te weten die van sportvelden. De functie van sportvelden, die is aan te merken als een stedelijke functie zonder substantiële natuurwaarden, zal bij realisering van het onderhavige project worden vervangen door een bos- en natuurfunctie met extensieve woningbouw. Ter zitting heeft het college toegelicht dat door de thans geboden bouwmogelijkheden de aan te leggen bebossing kan worden gefinancierd. Onder de gegeven omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat gedeputeerde staten zich niet op het standpunt hebben kunnen stellen dat in dit geval sprake is van onevenredigheid tussen de gevolgen van handhaving van de hier toepasselijke beleidslijnen en de met die beleidslijnen te dienen doelen. 2.7. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat gedeputeerde staten niet in redelijkheid gebruik hebben kunnen maken van hun bevoegdheid om van het streekplan af te wijken. Het college heeft bij de verlening van de vrijstelling dan ook gebruik kunnen maken van de verklaring van geen bezwaar. 2.8. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeentelijke StructuurvisiePlus bebouwing op het perceel niet toestaat. In deel B van de StructuurvisiePlus is opgenomen dat het sportpark Lissabon is bedoeld als inbreidingslocatie in ontwikkeling. Ingevolge de StructuurvisiePlus is het niet de bedoeling woningbouw mogelijk te maken in het gebied dat is gelegen tussen de bebouwing aan de Heisteeg en de Wolvensteeg. Uit de in deel A van de StructuurvisiePlus opgenomen kaart blijkt dat het sportpark is gelegen in het bebouwingslint aan de Heisteeg en daarmee buiten dat gebied valt. Nu de StructuurvisiePlus derhalve niet aan het bouwplan in de weg staat, heeft de rechtbank in de daarin door het gemeentebestuur in hoofdlijnen vastgestelde ruimtelijke visie terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de vrijstelling in redelijkheid niet had mogen verlenen. 2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Oudenaller Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 163-530.