Jurisprudentie
BD9439
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801693/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801693/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 2 april 2007, gedeeltelijk gewijzigd bij besluit van 9 juli 2007, (hierna: het besluit van 2 april 2007) heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) een door de gemeente Schijndel (hierna: de gemeente) ingediend herzieningsverzoek afgewezen.
Uitspraak
200801693/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1670 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 januari 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Schijndel (lees: de gemeente Schijndel)
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2007, gedeeltelijk gewijzigd bij besluit van 9 juli 2007, (hierna: het besluit van 2 april 2007) heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) een door de gemeente Schijndel (hierna: de gemeente) ingediend herzieningsverzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 25 januari 2008, verzonden op 29 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door de gemeente daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 april 2007 vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het herzieningsverzoek dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2008.
De gemeente heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2008, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Vrouenraets, ambtenaar in dienst van het Agentschap Sociale Zaken en Werkgelegenheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de gemeente, vertegenwoordigd door mr. Y. Wehrmeijer, drs. R.M.J. Vorstenbosch en B.A.W. Kochuijt, allen werkzaam bij de WSD-groep, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij formulier gedateerd 26 oktober 2005 heeft de gemeente in het kader van de Subsidieregeling ESF-3 subsidie aangevraagd voor het project 'WSD academie'.
Bij besluit van 27 oktober 2005 (Stcrt. 2005, 212) heeft de staatssecretaris met ingang van 28 oktober 2005, 09.00 uur, een subsidieplafond van € 0,00 vastgesteld voor projecten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c en e tot en met g van de subsidieregeling ESF-3 (Stcrt. 2001, 118, zoals nadien gewijzigd), waaronder ook het evengenoemde project valt.
Bij besluit van 14 november 2005 heeft de staatssecretaris de door de gemeente aangevraagde subsidie geweigerd. Hij heeft aan die weigering ten grondslag gelegd dat hij de aanvraag op 28 oktober 2005 om 10.21 uur heeft ontvangen, en dat het subsidieplafond op 28 oktober 2005 om 9.00 uur in werking was getreden.
Bij brief van 25 januari 2006 heeft de gemeente, voor zover thans van belang, het bij besluit van 2 april 2007 afgewezen verzoek om herziening van het besluit van 14 november 2005, ingediend.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 januari 2007 (zaak nr. 200606029/1), het subsidieplafond eerst op 1 november 2005 in werking is getreden en derhalve geen consequenties kan hebben voor de door de gemeente tijdig ingediende aanvraag om subsidie. De rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat die aanvraag alsnog in behandeling dient te worden genomen en dat de staatssecretaris het herzieningsverzoek in redelijkheid niet heeft kunnen afwijzen. Daarbij heeft de rechtbank niet relevant geacht of tegen het besluit van 14 november 2005 bezwaar is gemaakt.
2.3. De staatssecretaris komt op tegen de overweging van de rechtbank dat hij het herzieningsverzoek niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Hij voert daartoe aan dat het besluit van 14 november 2005 in rechte onaantastbaar is geworden en dat de gemeente geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die ertoe nopen terug te komen van dat besluit. De rechtbank is daar volgens de staatssecretaris ten onrechte aan voorbij gegaan.
2.4. Vast staat dat de gemeente geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 14 november 2005 waarbij, in verband met het ingestelde subsidieplafond, de aanvraag om subsidie is afgewezen. Daarmee is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, dient dit als uitgangspunt te gelden.
2.4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1), zoals hier aan de orde. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.4.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.4.3. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als hiervoor bedoeld. In het bijzonder is aan de orde of de uitspraak van de Afdeling van 3 januari 2007 als zodanig kan worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder andere uitspraak van 18 juni 2008 in zaak nr. 200706166/1) is een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. De aan de uitspraak van 3 januari 2007 ten grondslag liggende feiten en omstandigheden waren bovendien reeds bekend ten tijde van het besluit van 14 november 2005. Dat zij in het licht van die uitspraak anders gekwalificeerd moeten worden, maakt niet dat zij nieuw zijn. Nu ook overigens geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gesteld, is voor een rechterlijke toetsing van het besluit van 2 april 2007, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, geen plaats. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het hiervoor overwogene, het beroep van de gemeente tegen het besluit van 2 april 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 januari 2008 in zaak nr. 07/1670;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
18-502.