Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9432

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708809/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) aan Slachterij Midden Nederland een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een slachterij en slagerij van schapen, geiten en gehouden grof wild met bijbehorende verkoop- en verhandelactiviteiten. Dit besluit is op 8 november 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200708809/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant] en anderen, wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Voorst, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) aan Slachterij Midden Nederland een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een slachterij en slagerij van schapen, geiten en gehouden grof wild met bijbehorende verkoop- en verhandelactiviteiten. Dit besluit is op 8 november 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar [appellant] en anderen, van wie [appellant] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. R. van der Plank, werkzaam bij de gemeente, en J. Jansen, zijn verschenen. Voorts is Slachterij Midden Nederland, vertegenwoordigd door A.H. Mulder, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.2. [appellant] en anderen hebben hun betoog, dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet toereikend zijn om hen te beschermen tegen verschillende vormen van overlast, niet aannemelijk gemaakt, nu zij niet hebben aangeven in welk opzicht deze voorschriften tekort schieten. De beroepsgrond faalt. 2.3. [appellant] en anderen betogen dat de voorschriften onder het kopje "Good Housekeeping" worden overtreden en het college tekort schiet in handhaving van deze voorschriften. [appellant] en anderen betogen voorts dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op hun vraag hoe ervoor wordt gezorgd dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. Volgens [appellant] en anderen dient de naleving van de voorschriften beter en vaker te worden gecontroleerd dan één keer per jaar, zoals in het bestreden besluit is vermeld, en zal de rapportage van gehouden inspecties, geconstateerde onvolkomenheden en eventuele maatregelen voor de buurt ter inzage moeten liggen. Anders dan het college stelt, zijn er meerdere malen klachten ingediend, aldus [appellant] en anderen. Hetgeen [appellant] en anderen betogen heeft geen betrekking op de vraag of de revisievergunning in strijd met het belang van de bescherming van het milieu, in de zin van artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer, is verleend. In geval van overtreding van de aan de vergunning verbonden voorschriften, voorziet de Algemene wet bestuursrecht in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen om naleving van de vergunning af te dwingen. [appellant] en anderen kunnen hiertoe bij het college een verzoek indienen. Of het college, zoals [appellant] en anderen betogen, tekort schiet in het treffen van deze maatregelen, kan aan de orde komen in een procedure volgend op een dergelijk verzoek. De beroepsgronden falen. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Hennekens w.g. Van Leeuwen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 373-491.