Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9430

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708702/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, gegeven met betrekking tot een verandering van de veehouderij (hierna: de inrichting) van [vergunninghouder] aan de [locatie], te [plaats].


Uitspraak

200708702/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, gegeven met betrekking tot een verandering van de veehouderij (hierna: de inrichting) van [vergunninghouder] aan de [locatie], te [plaats]. Bij onderscheiden besluiten van 31 oktober 2007 heeft het college de door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. O. Claassen en ing. M. Bensmann, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door R. Lekkerkerker, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat: a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend; b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25. 2.2. Voor de inrichting is bij besluit van 12 september 2006 een revisievergunning verleend voor het houden van 150 zoogkoeien, 65 stuks vrouwelijk jongvee, 279 mestvarkens en 1 fokstier. De melding die aan het besluit van 7 maart 2007 ten grondslag ligt, ziet op het vergroten van de rundveestal en het verplaatsen van de vaste mestopslag. Het aantal te houden dieren blijft gelijk. 2.3. [appellanten] betogen dat het college de melding ten onrechte heeft geaccepteerd. Hiertoe is volgens [appellanten] van belang dat het college de illegale bouw van sleufsilo's gedoogt en de illegale bouw en uitbreiding van de rundveestal heeft gelegaliseerd, terwijl handhavend had moeten worden opgetreden, mede omdat de inrichting geluid- en stankoverlast veroorzaakt. Voorts worden de aan de revisievergunning van 12 september 2006 verbonden voorschriften overtreden en heeft het college ten onrechte geweigerd mee te werken aan het realiseren van een passende groenvoorziening langs de rundveestal, aldus [appellanten]. Verder hebben zij aangevoerd dat de gemeente Wijk bij Duurstede er niet in is geslaagd om toepassing van de landschappelijke, maatschappelijke en culturele waarden van het Langbroekerweteringgebied integraal te beoordelen en in haar beleid dienovereenkomstig uit te werken en dat de gemelde uitbreiding van de inrichting in strijd is met het bestemmingsplan 2.3.1. De Afdeling stelt voorop dat de rechtmatigheid van de geldende vergunning niet ter beoordeling staat. Voorts staat niet ter beoordeling of het college, ondanks verzoeken daartoe van [appellanten], heeft kunnen afzien van handhavend optreden vanwege uitbreidingen dan wel vanwege geluid- en stankoverlast. Evenmin staat ter beoordeling of de aan de geldende vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd, of het college al dan niet terecht heeft meegewerkt aan tussen [appellanten] en [vergunninghouder] gemaakte afspraken, of beleid al dan niet juist is vastgesteld en of het gemelde in strijd is met het bestemmingsplan. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit is van belang of de gemelde wijzigingen voldoen aan de voorwaarden van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008. Eerst wanneer dit niet het geval is, kan worden geweigerd een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, te geven. 2.3.2. Gelet op artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, staat ter beoordeling of de gemelde verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning van 12 september 2006 mag veroorzaken, en of de verandering geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25. Bij de melding wordt het veebestand niet gewijzigd. Verder is gebleken dat de mestopslag op grotere afstand van de woningen van [appellanten] komt te liggen dan onder de geldende vergunning het geval is en de voor stank relevante emissiepunten van de rundveestal niet op kortere afstand van de woningen van [appellanten] komen te liggen. Bovendien is gebleken dat de omvang van de bedrijfsactiviteiten - en daarmee de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting - met de melding niet wordt uitgebreid. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat na de vergroting van de rundveestal en de verplaatsing van de mestopslag binnen de inrichting niet kan worden voldaan aan de in de geldende vergunning opgenomen geluidgrenswaarden. Het vorenstaande in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008. De beroepsgronden falen. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Hennekens w.g. Van Leeuwen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 373-491.