Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9428

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804673/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) aan [verzoeker] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (hierna: het Lozingenbesluit).


Uitspraak

200804673/1. Datum uitspraak: 31 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) aan [verzoeker] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (hierna: het Lozingenbesluit). Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juli 2008, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Oosterling en J.C.A. Voeten, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het besluit van 7 mei 2008 heeft het college lasten onder dwangsom opgelegd, nu [verzoeker] volgens het college op het perceel sectie O, nummer 186 ongeveer 837 fruitbomen en op het perceel sectie O, nummer 189 ongeveer 167 fruitbomen heeft staan in de teeltvrije zone als bedoeld in onderscheidenlijk artikel 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit. In het besluit wordt [verzoeker] gelast deze bomen te kappen en tevens een keuze te maken uit één van de in artikel 13, zesde lid, onder b tot en met d, beschreven maatregelen. 2.2. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van het Lozingenbesluit worden met betrekking tot het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen de voorschriften, gesteld bij of krachtens het derde tot en met het veertiende lid, in acht genomen. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt langs oppervlaktewater een teeltvrije zone aangehouden. Ingevolge het zes lid van dit artikel bedraagt de teeltvrije zone bij de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten: a. ten minste 900 cm; b. ten minste 450 cm, indien gebruik wordt gemaakt van een reflectiescherm; c. ten minste 300 cm, indien: 1o. gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit, 2o. gebruik wordt gemaakt van een vanggewas, 3o. sprake is van biologische teelt, of 4o. gebruik wordt gemaakt van een dwarsstroomspuit met reflectiescherm en van een emissiescherm, waarvan geen afdruipende gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater kunnen geraken; d. met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, ten minste 300 cm, indien gebruik wordt gemaakt van een dwarsstroomspuit en bij de bespuiting van de buitenste gewasrij geen gebruik wordt gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur en slechts gebruik wordt gemaakt van spuitdoppen waarvan door een deskundig, onafhankelijk instituut is vastgesteld dat het gebruik van die spuitdoppen bij die wijze van bespuiten resulteert in een driftdepositie in oppervlaktewater in de volbladsituatie van ten hoogste 1,5%. Ingevolge artikel 25 van het Lozingenbesluit bedraagt, in afwijking van artikel 13, zesde lid, de teeltvrije zone van percelen die niet breder zijn dan 70 m en aan de zijde parallel of nagenoeg parallel aan de gewasrijen worden begrensd door oppervlaktewater tot 1 januari 2010 tenminste 150 cm, indien bij de bespuiting van de buitenste gewasrij geen gebruik wordt gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur. 2.3. [verzoeker] ontkent dat hij geen teeltvrije zone hanteert. De door het college bedoelde bomen functioneren volgens hem als windhaag. 2.3.1. Uit het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat de om de percelen van [verzoeker] gelegen sloten dienen te worden aangemerkt als oppervlaktewater. Niet in geschil is dat [verzoeker] op zijn percelen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Verder is ter zitting aan de hand van foto's voldoende aannemelijk gemaakt dat op de percelen geen sprake is van een teeltvrije zone als bedoeld in de artikelen 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit. De voorzitter overweegt dat deze artikelen derhalve zijn overtreden, zodat het college op zich bevoegd was ter zake handhavend op te treden. 2.4. [verzoeker] stelt dat op perceel sectie O, nummer 186 niet 837 bomen in de teeltvrije zone staan, zoals het college in het besluit van 7 mei 2008 stelt, maar slechts 345 fruitbomen. 2.4.1. Het college stelt dat het er abusievelijk vanuit is gegaan dat het perceel dat vanaf de Westeinderweg doorloopt tot aan de Grote Zomerdijk, één perceel betreft, te weten perceel sectie O, nummer 186. Inmiddels is het college gebleken dat het twee percelen betreft, te weten sectie O, nummer 186 en sectie O, nummer 187. Op deze twee percelen samen staan volgens het college ongeveer 837 bomen in de teeltvrije zone. 2.4.2. Eén van de opgelegde lasten in het besluit van 7 mei 2008 betreft het kappen van 837 bomen die zich in de teeltvrije zone zouden bevinden op perceel sectie O, nummer 186. Blijkens het verhandelde ter zitting bevinden zich op dit perceel evenwel veel minder bomen in de teeltvrije zone dan het door het college in de last genoemde aantal. Verweerder heeft in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij de voorbereiding van het besluit van 7 mei 2008 in zoverre niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten. 2.5. [verzoeker] heeft gesteld dat het college niet tot handhaving had mogen overgaan, nu zijn percelen als gevolg van de ruilverkaveling "De Gouw" in de toekomst drie meter breder zullen worden aan de zijde waar de door het college bedoelde bomen zich bevinden. Het kappen van deze bomen zou daardoor niet langer noodzakelijk zijn om aan de bepalingen van het Lozingenbesluit te kunnen voldoen. 2.5.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.5.2. Uit de zich tussen de stukken bevindende overeenkomst tussen [verzoeker] en de Landinrichtingscomissie van 5 maart 2003 kan worden afgeleid dat de oppervlakte van de percelen van [verzoeker] als gevolg van de ruilverkaveling zal veranderen. Ter zitting is gebleken dat het college de eventuele gevolgen van de ruilverkaveling voor het voldoen aan de bepalingen van het Lozingenbesluit niet bij de voorbereiding van het besluit van 7 mei 2008 heeft betrokken. Zo heeft het college zich niet verdiept in de vraag of, in hoeverre en op welke termijn de watergangen rond de percelen van [verzoeker] worden verlegd. Ook ter zitting heeft het college geen antwoord op deze vraag kunnen geven. Hierdoor heeft het college niet inzichtelijk gemaakt of er wellicht concreet zicht op legalisatie is en er derhalve aanleiding bestaat om handhavend optreden achterwege te laten. Dit klemt te meer nu voor [verzoeker] aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid met het kappen van de door het college bedoelde bomen. Het college heeft ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten. 2.6. Gezien het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Een bespreking van de overige gronden van het verzoek kan naar het oordeel van de voorzitter achterwege blijven. 2.7. Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] om veroordeling van het college in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overweegt de voorzitter dat, afgezien van de vraag of H. Karels kan worden aangemerkt als een beroepsmatige rechtsbijstandverlener, de door Karels verrichte werkzaamheden, te weten het enkel assisteren bij het opstellen van het verzoekschrift, geen proceshandelingen betreffen als bedoeld in lijst A van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarmee bij het vaststellen van het bedrag van de kosten rekening moet worden gehouden. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 7 mei 2008, kenmerk 08.12972, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 29,85 (zegge: negenentwintig euro en vijfentachtig cent); het dient door het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III. gelast dat het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Lap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2008 288.