Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9425

Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708710/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijchen (hierna: het college) geweigerd [appellant A] en [appellant B] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor de bouw van vier woningen op de percelen [locatie 1 en 2] te [plaats] (hierna: de percelen).


Uitspraak

200708710/1. Datum uitspraak: 6 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant A], wonend te [woonplaats] en [appellant B], wonend te [woonplaats], appellanten, tegen de uitspraak in zaak nrs. 06/4861 en 07/1605 van de rechtbank Arnhem van 8 november 2007 in het geding tussen: [appellant A] en [appellant B] en het college van burgemeester en wethouders van Wijchen. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijchen (hierna: het college) geweigerd [appellant A] en [appellant B] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor de bouw van vier woningen op de percelen [locatie 1 en 2] te [plaats] (hierna: de percelen). Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten de procedure tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in gang te zetten. Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college het door [appellanten] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 1 december 2005 alsnog ongegrond verklaard en opnieuw de - inmiddels gewijzigde - aanvraag om bouwvergunning eerste fase voor de bouw van vier woningen op de percelen geweigerd. Bij uitspraak van 8 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep tegen het besluit van 22 augustus 2006 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 13 februari 2007 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het college heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2008, waar [appellanten], in persoon, bijgestaan door mr. P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M. Tummers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het besluit van 22 augustus 2006 heeft het college het bezwaar van [appellanten] gegrond verklaard en is besloten tot het voeren van een procedure op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Bij het besluit van 13 februari 2007 is de bouwvergunning geweigerd wegens strijd met de redelijke eisen van welstand en het bestemmingsplan. De procedure op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO is niet meer gestart. De rechtbank is er bij haar beoordeling van uitgegaan dat het college bij het besluit van 13 februari 2007 tot een volledige heroverweging van het besluit van 1 december 2005 is overgegaan en dat het besluit van 13 februari 2007 het besluit van 22 augustus 2006 heeft vervangen. De beroepsgronden die [appellanten] tegen het besluit van 22 augustus 2006 hebben aangevoerd, heeft de rechtbank, voor zover relevant, betrokken bij de beoordeling van het besluit van 13 februari 2007. 2.1.1. [appellanten] betogen dat zij desalniettemin een zelfstandig processueel belang hebben bij een beoordeling van het besluit van 22 augustus 2006 met het oog op de geleden en nog te lijden (vertraging)schade. 2.1.2. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 5 juni 2002, nr. 200103578/1, (AB 2002, 349) en 22 december 2004, nr. 200404708/1, (AB 2005, 76), kan in de stelling dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming op zichzelf een processueel belang worden gevonden. Wel is dan vereist dat de schade tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt. Het enkele feit dat [appellanten] stellen schade te hebben geleden, is niet afdoende om een procesbelang aan te nemen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellanten] geen belang meer hebben bij een inhoudelijke behandeling van het besluit van 22 augustus 2006, zodat zij het beroep hiertegen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.2. Het bouwplan betreft het bouwen van vier nieuwe woningen op de percelen. Op grond van het ten tijde van het besluit op bezwaar geldende bestemmingsplan "Achterlo" (hierna: het bestemmingsplan) rustte op deze percelen de bestemming "Woondoeleinden". 2.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c en d, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld, dan wel het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Ingevolge artikel 46, eerste lid, onder c, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning die overeenkomstig artikel 56a, eerste lid in twee fasen wordt verleend, telkens binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge artikel 46, derde lid, onder c, van de Woningwet is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17, of 19 van de WRO. Ingevolge artikel 46, vierde lid is, indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid, de bouwvergunning van rechtswege verleend. Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. Ingevolge het tweede lid van artikel 56a, voor zover thans van belang, mag en moet de bouwvergunning eerste fase worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder c, dan wel d, van toepassing is. 2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de aanvraag bouwvergunning eerste fase door het college op 1 juni 2005 is ontvangen en het primaire besluit pas op 2 december 2005 aan hen is bekend gemaakt, zodat de in artikel 46, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet genoemde beslistermijn is overschreden. De rechtbank heeft volgens hen voorts ten onrechte geoordeeld dat artikel 46, derde lid, van de Woningwet van toepassing is. Daartoe hebben zij betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het oorspronkelijke bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. 2.4.1. Dit betoog faalt. Met betrekking tot de strijdigheid van het oorspronkelijke bouwplan met de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften), is ter zitting vast komen te staan dat in hoger beroep alleen nog in geding is of sprake is van strijd met artikel 3.2.1, dan wel met artikel 3.3.5. van de planvoorschriften. 2.4.2. Ingevolge artikel 3.3.5. van de planvoorschriften mogen bijgebouwen vrijstaand of tegen achter- of zijgevel van het hoofdgebouw worden opgericht met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.3.7, eventueel met overschrijding van de voorgeschreven afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. Bij vrijstaande gebouwen dient deze voorgeschreven afstand echter in ieder geval aan een zijde in acht genomen te worden. Het college heeft zich in het besluit van 13 februari 2007 op het standpunt gesteld dat het aangebouwde bijgebouw (garage) van woning 1 op het bouwplan is gesitueerd voor de voorgevelrooilijn. [appellanten] betwisten dit standpunt en betogen dat de garage is aangebouwd aan de zijgevel. 2.4.3. Uit de bij het bouwplan behorende bouwtekening blijkt dat de garage bij woning 1 is gesitueerd vóór de voorgevel. Daarbij is in aanmerking genomen dat slechts één gevel van de woning op de percelen als voorgevel kan worden aangemerkt en, nu de naastgelegen woningen allen hun voorgevel aan de zijde van de Klapweg hebben, de voorgevelrooilijn van deze woning eveneens evenwijdig aan de Klapweg loopt. Het bouwplan is derhalve in strijd met artikel 3.3.5. van de planvoorschriften. Gelet op artikel 46, derde lid, van de Woningwet volgt uit het voorgaande dat geen sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning eerste fase. De rechtbank is terecht, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen. Het voorgaande brengt mee dat de Afdeling niet meer toekomt aan de beoordeling van de in dit verband verder aangevoerde gronden. 2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandadvies dat aan het besluit van 17 februari 2007 ten grondslag is gelegd op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. 2.5.1. In hoger beroep is uitsluitend aan de orde of het college aan het advies van het Gelders Genootschap (hierna: de welstandscommissie) van 25 september 2006 doorslaggevende betekenis heeft kunnen toekennen, nu deze commissie er van is uitgegaan dat het gebied waarin de percelen zijn gelegen, in de Welstandsnota gemeente Wijchen (hierna: Welstandsnota) is aangeduid als gebiedstype "Individuele woningbouw, planmatige woningbouw (deel 3)" (hierna: individuele woningbouw). 2.5.2. [appellanten] betogen dat dit ten onrechte is geschied, nu in de omgeving van de percelen helemaal geen sprake is van de in de Welstandsnota aangegeven en genoemde kenmerken. Ter staving van hun betoog hebben [appellanten] luchtfoto's overgelegd van de Wijk Homburg, waarbinnen de percelen liggen, en van de Wijk de Heilige Stoel in welke wijk volgens hen, wel sprake is van de in de Welstandsnota genoemde kenmerken. 2.5.3. In de Welstandsnota wordt het gebied dat is aangeduid als individuele woningbouw, gekenmerkt door vrijstaande gevarieerde woningen in een of twee bouwlagen met kap op eigen kavels. Het betreft een gebied met een parkachtig groen karakter of een ruime opzet van de bebouwing. Uitgangspunt voor de beoordeling van de welstandaspecten is het bouwplan. Daargelaten of de gehele wijk Homburg terecht is ingedeeld in het gebied dat is aangeduid als "individuele woningbouw", voldoet de directe omgeving van de percelen, gelet op de overgelegde foto's en het verhandelde ter zitting, aan de kenmerken voor indeling in dat gebied. De welstandcommissie heeft het plan terecht aan de hand van deze indeling getoetst en het college heeft doorslaggevende betekenis aan het advies mogen geven. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog faalt. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Oudenaller voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008 179-567.