Jurisprudentie
BD9418
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707126/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707126/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 8 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (hierna: het college) aan [appellante] meegedeeld geen aanleiding te zien om medewerking te verlenen aan de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200707126/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2292 van de rechtbank Zutphen van 30 september 2007 in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
1. Procesverloop
Bij brief van 8 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (hierna: het college) aan [appellante] meegedeeld geen aanleiding te zien om medewerking te verlenen aan de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 29 september 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2007, verzonden op 2 oktober 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door S.A. van der Spek en E.J.E.M. Spanjaard, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Gelet op het verzoek van [appellante] van 12 mei 2004 om medewerking te verlenen aan en zo nodig vrijstelling te verlenen voor de bouw van een tweede bedrijfswoning en de naar aanleiding daarvan door het college in gang gezette procedure, moet de in de brief van 8 december 2005 vervatte beslissing mede worden begrepen als een weigering om de voor het bouwplan vereiste vrijstelling te verlenen. Die beslissing is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen en anders dan het college meent, op rechtsgevolg gericht en moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat tegen het besluit van 8 december 2005 geen bezwaar en beroep open staat. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat dat besluit een afwijzing van een verzoek om vrijstelling behelst, waartegen zelfstandig bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
2.2.1. De rechtbank heeft overwogen, dat met het oog op de doelmatigheid van procedures en de voorgestane concentratie van rechtsbescherming in artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet is bepaald dat tegen een beslissing tot het verlenen van vrijstelling geen afzonderlijk beroep - en mitsdien ook geen afzonderlijk bezwaar - kan worden ingediend.
Daarbij is de rechtbank er echter ten onrechte aan voorbijgegaan dat het in dit geval een weigering betreft om vrijstelling te verlenen. Artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, staat aan een zelfstandige inhoudelijke beoordeling daarvan niet in de weg aangezien die bepaling slechts ziet op verlening van vrijstelling.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 29 september 2006 vernietigen. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 september 2007, zaak nr. 06/2292;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 29 september 2006, kenmerk ES/12321;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Berkelland aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Berkelland aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 709,00 (zegge: zevenhonderdnegen euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
190-564.