
Jurisprudentie
BD9415
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801692/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801692/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 15 januari 2008, kenmerk 2007INT216010, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Abcoude (hierna: de raad) bij besluit van 16 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Woongebied Baambrugge".
Uitspraak
200801692/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Bewonersgroep Klein Baambrugge, gevestigd te Baambrugge,
gemeente Abcoude,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2008, kenmerk 2007INT216010, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Abcoude (hierna: de raad) bij besluit van 16 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Woongebied Baambrugge".
Tegen dit besluit heeft Bewonersgroep Klein Baambrugge (hierna: de bewonersgroep) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2008, waar de bewonersgroep, vertegenwoordigd door mr. F. Frank, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door ing. H.W.P. Hamster, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door R. Houtkamp, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. De bewonersgroep komt op tegen het plan, voor zover dat voorziet in een ontsluiting van een nieuwbouwlocatie van Baambrugge-Oost op de Rijksstraatweg, ter hoogte van een tijdelijke bouwweg. De bewonersgroep stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan opnieuw als ontwerpplan ter inzage had moeten worden gelegd om hem de gelegenheid te bieden zienswijzen tegen de nieuwe ontsluiting in te dienen, omdat die ontsluiting niet in het ontwerpbestemmingsplan was opgenomen.
Verder voert de bewonersgroep aan dat het college zijn bedenkingen onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. In dit kader wijst hij op de bezwaren tegen het aan de nieuwe ontsluiting ten grondslag liggende rapport van AGV-Movares (hierna: het rapport). In dit rapport wordt volgens de bewonersgroep uitgegaan van onjuiste gegevens en het rapport is volgens hem tegenstrijdig.
Voorts voert de bewonersgroep aan dat de nieuwe ontsluiting ertoe leidt dat de Rijksstraatweg onveiliger wordt, omdat de snelheidsverminderende chicane in verband met de ontsluiting zal moeten worden verwijderd en het aanbrengen van een verkeersdrempel op die plek geen optie is.
Verder betoogt de bewonersgroep dat omwonenden hinder zullen ondervinden van de in hun ramen schijnende autolichten van aanrijdende auto's in de avonduren en dat de omwonenden daardoor in hun privacy worden aangetast.
Hieraan verbindt hij de conclusie dat het bestreden besluit een draagkrachtige motivering ontbeert en dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Voorts voert hij aan dat de door de raad gebezigde argumenten rieken naar willekeur en naar détournement de pouvoir.
2.3. Het college heeft in de gevolgde bestemmingsplanprocedure geen aanleiding gezien goedkeuring aan het plan te onthouden. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat de procedure de door de wet geregelde rechtsbescherming biedt, aangezien de bewonersgroep in de gelegenheid was bedenkingen tegen de wijzigingen in te dienen en in beroep te gaan.
Het college heeft in de extra verkeersontsluiting waarin de desbetreffende wijziging voorziet, geen aanleiding gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Daarbij heeft het overwogen dat het rapport de conclusie rechtvaardigt dat de door de raad gekozen nieuwe ontsluiting tot beperking van knelpunten en het gelijkmatiger verdelen van verkeersstromen leidt, hetgeen onveilige situaties voorkomt. Mogelijke overlast kan volgens het college met de indeling van de weg worden voorkomen.
2.4. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat sprake is van een wezenlijk ander plan, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de raad het plan gewijzigd heeft vastgesteld en daarbij heeft voorzien in een extra verkeersontsluiting op de Rijksstraatweg. Deze afwijking van het ontwerpplan is naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt, zodat het plan niet opnieuw ter inzage behoefde te worden gelegd.
Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het aan deze wijziging ten grondslag liggende rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of dat dit onjuiste informatie bevat. Evenmin is gebleken dat het rapport innerlijk tegenstrijdig is. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat uit het rapport volgt dat een extra verkeersontsluiting wenselijk is. Dat deze niet noodzakelijk is, doet niet af aan de vrijheid van de raad om voor een extra ontsluiting te kiezen. Door de bewonersgroep is voorts niet weersproken dat de extra ontsluiting tot een beperking van knelpunten leidt en een gelijkmatiger verdeling van verkeersstromen dan bij twee ontsluitingen. De Afdeling acht verder niet aannemelijk gemaakt dat de extra ontsluiting tot een onveiliger verkeerssituatie leidt.
Hoewel het bestreden besluit melding maakt van een tweede ontsluiting in plaats van een derde, kan uit de stukken niet anders worden afgeleid dan dat de door de bewonersgroep bestreden ontsluiting een derde ontsluiting betreft.
Het college heeft aan de mogelijk door de omwonenden van deze extra ontsluiting te ondervinden lichthinder en de mogelijke aantasting daardoor van hun privacy geen doorslaggevend gewicht behoeven toe te kennen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat bij de inrichting van de ontsluiting op de Rijksstraatweg rekening zal kunnen worden gehouden met mogelijke lichthinder. De gemeente heeft hierover inmiddels een gesprek gevoerd met de bewonersgroep.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit voldoende draagkrachtig is gemotiveerd en niet onzorgvuldig is voorbereid.
Van willekeur of détournement de pouvoir bij de totstandkoming van het plan is niet gebleken.
2.5. De conclusie is dat hetgeen de bewonersgroep heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover dat voorziet in een derde verkeersontsluiting op de Rijksstraatweg, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer Ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
234-319.